2
BEDIENINGS- EN BESTURINGSINRICHTING
geactiveerd terwijl de waarschuwingslampjes gaan
branden.
L. Twee-/vierwielaandrijvingsschakelaar - vooruit
Deze zet de tractor in de twee- of vierwielaandrijving.
De tractor moet in de vierwielaandrijving staan om de
maaieenheden te kunnen bedienen.
De tractor keert tijdens het achteruitrijden naar de
tweewielaandrijving terug tenzij de vierwielaan-
drijving-omkeerschakelaar (Z) is ingedrukt.
M. Smoorregeling motor
Regelt het motortoerental. Laat de motor 'volgas'
lopen tijdens het transport van de machine.
N.B.:
Met de aanslagvergrendeling van de
smoorregeling mag niet worden geknoeid.
N. Twee-/vierwielaandrijvingsschakelaar - achteruit
Voorziet
in
kortstondige
achteruitrijden.
Houd
de
schakelaar
vierwielaandrijving over te gaan. De machine keert
naar tweewielaandrijving terug zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
O. Maaidekhendels
Brengen de maaidekken omhoog en omlaag. De
dekken kunnen hiertoe gescheiden of gezamenlijk
worden bediend. Tijdens de hefwerking dient de
betreffende hendel te worden vastgehouden tot het
dek volledig omhoog staat. Na loslating keren de
hendels naar de neutraalstand terug.
!
Het voorste maaidek mag nooit omhoog of omlaag
worden gebracht voordat de voorste zijmaaidekken
en de steunen hiervan in hun normale werkstand zijn
geïnstalleerd. [Sectie 3.4]
P. Neerwaartse drukregeling
Verplaatst het gewicht tussen de maaidekken en de
tractor.
Rechtsom draaien van de regelinrichting
vermindert de neerwaartse druk op de
maaidekken en verplaatst gewicht naar de
tractor. Hierdoor wordt de tractie verbeterd, maar het
kan tengevolge hebben dat de dekken gaan zweven,
met een ongelijke maaikwaliteit als resultaat.
Om de neerwaartse druk te vergroten dient
de
regelinrichting
gedraaid. Dit vermindert de tractie maar
NL-8
vierwielaandrijving
ingedrukt
VOORZICHTIG
linksom
verbetert het contact tussen de maaidekken en de
grond.
Q. Lichtschakelaar (optioneel)
Bedient de weg- en werkverlichting.
R. Waarschwuingslampjes
Maken de bestuurder attent op condities die
onmiddellijke actie vereisen.
S. Temperatuurmeter
Geeft de temperatuur aan van het motorkoelmiddel.
De normale bedrijfstemperatuur ligt tussen 71°-
110°C. Als de temperatuur boven de 110°C komt,
wordt het geluidsalarm geactiveerd.
T. Brandstofmeter
Geeft het huidige brandstofniveau aan. Controleer de
meter dagelijks voordat de machine wordt gestart.
bij
U. Urenteller
Registreert de bedrijfsuren van de machine. Gebruik
de teller voor de planning van het periodiek
om
naar
onderhoud.
V. Contactschakelaar
De contactschakelaar kent drie standen: UIT - AAN -
START. In de AAN-stand is het elektrisch systeem
actief. Draai naar START om de motor aan te
slingeren. Bij het achterlaten van de machine moet
de schakelaar altijd naar de UIT-stand worden
gedraaid.
W. Waarschuwingslampje hydrauliekoliepeil
zolang een laag oliepeil wordt waargenomen. Het
gaat even branden wanneer de motor voor het eerst
wordt gestart.
X. Kruissnelheidsregeling (optie)
Na
heidsregeling de tractiepedaal in de huidige stand.
Ontgrendeling volgt nadat naar de UIT-stand wordt
geschakeld of wanneer de parkeerrem wordt geac-
tiveerd.
te
worden
Attendeert de bestuurder op een laag vloe-
istofniveau in de hydraulische tank.
N.B. Het waarschuwingslampje blijft branden
inschakeling
vergrendelt
de
kruissnel-