3.3.4) Aansluiting van 2 of meer contactlijsten
De zender van FT210 beschikt over één enkele ingang voor contactlijsten, maar het is mogelijk twee of meer contactlijsten die
dezelfde functie vervullen, via een cascadeschakeling de één na de ander zoals dat op afbeelding 21 te zien is, aan te sluiten
waarbij één enkele weerstand van 8,2kohm. Aan het eind geplaatst wordt.
Let op!: de inrichtingen met een constante weerstand moeten via een cascadeschakeling gekoppeld worden en nooit serieel
of parallel aan elkaar!
21
4) Eindtest
Elke afzonderlijke component van het automatisme veriest een specifieke eindtest. Voor de eindtest van "FT210" dient u de
volgende reeks handelingen te verrichten. Indien er 2 inrichtingen aanwezig zijn, één aan de voorzijde van de vleugel en een
aan de achterzijde (zie afbeelding 3) dienen de handeling voor beide inrichtingen uitgevoerd te worden.
Let op!: op sommige punten zijn er controles vereist waarbij de poort in beweging is; aangezien de automatisering dan niet vol-
doende VEILIG ZOU KUNNEN ZIJN, dient u de grootste oplettendheid te betrachten bij het verrichten van deze controles.
1. Controleer dat alle voorschriften uit deze handleiding en met name die uit de hoofdstukken 1 "Aanbevelingen" en 3 "Installatie"
nauwgezet in acht zijn genomen
2. Ongrendel de vleugel van de poort helemaal en open deze, waarbij u de TX zover mogelijk van de RX plaats.
3. Verifieer dat er geen enkel obstakel is tussen TX en RX.
4. Indien er stroom aanwezig is dient u die van de ontvanger los te koppelen en de batterij uit de zender te halen.
5. Haal de contactinrichting van de klemmetjes van de TX en meet met een ohmeter de waarde van de weerstand van deze
NL
inrichting; controleer of de waarde tussen 7700Ω en 8700Ω (nominal 8200Ω ligt).
6. Druk op de contactlijst om die te activeren en meet opnieuw de waarde van de weerstand; controleer of de waarde lager
dan 1000Ω of hoger dan 16500Ω is.
7. Sluit de contactinrichting weer op de klemmetjes van de TX aan
8. Voorzie de ontvanger weer van elektrische stroom en controleer of de ledlampjes L1 (Ir Level), L2 (Fototest Ko) en L3 (Sen-
sitive Device Ko) branden; controleer of het ledlampje L4 (Sensitive Device Ok) uit is (zie afbeelding 30).
9. Haal de jumper JP3 op de TX weg zodat deze altijd in de modus SNEL uitseint.
10. Als de afstand tussen TX en RX de 7m overschrijdt, dient u te controleren of de jumper JP1 op de TX ingeschakeld is (dus
geprogrammeerd voor afstanden van maximaal 15m).
11. Breng de batterij FTA1 of FTA2 op de TX aan (zie de afbeeldingen 33 of 34).
12. Controleer op de ontvanger RX of het ledlampje L1 (Ir Level) knippert; of de ledlampjes L2 (Fototest Ko) en L4 (Sensitive
Device Ok) branden en het ledlampje L3 (Sensitive Device Ko) uit is.
13. Zo nodig kunt de uitlijning verbeteren door de lenzen op de TX en de RX te richten, zoals u kunt zien op afbeelding 14.
Volg de signalering van het ledlampje (Ir Level); hoe kleiner de snelheid is, hoe beter de uitlijning; optimale afstelling er is wan-
neer het ledlampje L1 langzaam knippert, ten hoogste 3 knipperingen per seconde.
14. Voer de test opnieuw uit waarbij u de het bovendeel van het veiligheidsomhulsel zowel op de TX als op de RX aanbrengt. Let
erop dat op het omhulsel van de RX een filter zit dat slechte weersomstandigheden die zich bij gebruik kunnen voordoen, nabootst.
15. Verplaats de poortvleugel over de gehele loop-
lengte en controleer aan de hand van het knipperen
van het ledlampje L1 of de uitlijning nog steeds opti-
maal blijft.
16. Verifieer bij het controleren van FT210 of de opti-
sche detectie-eenheid (type D) correct werkt; ga met
name na of er geen interfentie met andere inrichtingen
optreedt; hiervoor beweegt u een cilinder met een
doorsnede van 50mm op de optische as, eerst in de
nabijheid van de TX, daarna in de nabijheid van de RX
en tenslotte midden tussen die twee in (zie afbeelding
22). Controleer of in alle gevallen de inrichting in wer-
king treedt door van de actieve staat op de alarmtoe-
stand over te gaan (led L1 aan) en andersom.
22
93