met oog met de negatieve pool (NEG, N of -) van de
batterij.
3.) Sluit de wisselstroomstekker van de batterijlader aan
op een geschikt stopcontact. Draai u van de batterij weg
terwijl u deze aansluiting maakt.
4.) Wanneer u de batterijlader loskoppelt, ga dan in de
tegenovergestelde volgorde te werk en verwijder eerst
de negatieve klem (of de positieve bij positief geaarde
systemen).
Begin het laden.
1.) Controleer de spanning en samenstelling van de
batterij.
2.) Controleer of u de batterijklemmen of aansluitkabels
met oog correct hebt aangesloten en of de
wisselstroomstekker van de lader in een stopcontact zit.
3.) De lader begint in Standby-modus en er licht een
oranje led op. In de modus 'Standby' levert de lader
geen stroom.
4.) Druk de 'mode'-toets in om de geschikte laadmodus
te kiezen (drie seconden lang ingedrukt houden om een
geavanceerde laadmodus te selecteren) in functie van de
spanning en samenstelling van uw batterij.
5.) De modus-led licht op bij de gekozen laadmodus en
de laadledlampjes lichten op (naargelang de gezondheid
van de batterij) om aan te geven dat het laadproces van
start is gegaan.
6.) De lader kan nu lange tijd verbonden blijven met de
batterij voor onderhoudsladen.
84