HARTSLAG
Houd de handsensor vast en de console herkent je hartslag. Als de monitor je hartslag registreert, licht het
hartsymbool op de console op.
1. MODUS:
Voor alle instellingen en de invoer van je trainingswaarden.
2. SPEED +:
Om de trainingsmodus te selecteren en om de functiewaarde naar boven aan te passen.
3. SPEED -:
Om de trainingsmodus te selecteren en om de functiewaarde naar beneden aan te passen.
4. START/STOP:
Om je training te starten of te stoppen.
INSCHAKELEN
Steek de stekker van het netsnoer in een geaard stopcontact en controleer of de spanningswaarden overeen-
komen. Controleer of de veiligheidssleutel in de juiste positie is en correct in de console is ingevoerd.
SNELLE TRAINING
De gebruiker kan een training starten door op een snelkeuzetoets voor snelheid of helling te drukken.
Er zijn 4 snelkeuzetoetsen voor snelheid en helling:
3 km/u tot 12 km/u voor de snelheid en 2% tot 12% voor de helling.
Tijdens de training, kun je de snelle training (de snelheid en de helling) gebruiken, door gewoon op de START-
knop aan het begin van de training te drukken.
Als je de loopband tijdens de training wilt stoppen, druk je op de STOP-knop of trek je de veiligheidssleutel
eruit.
PROGRAMMAMODUS:
De console van de loopband heeft 12 vooraf ingestelde trainingsprogramma's om uit te kiezen (zie hieronder de
indeling van de afzonderlijke programma's). Als je in DE PROGRAMMAMODUS bent, gebruik je de PROGRAM-
MA-toets om je geselecteerde programma P1 tot P12 op te roepen. Druk op de START-knop om te bevestigen
en om te beginnen met de training.
FUNCTIETOETSEN
92