9.
Een veiligheidsgordel die niet correct is bevestigd rond het kind kan ertoe leiden dat het kind tegen het interieur van het voertuig botst
bij een aanrijding of plots remmen. Dit kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben.
10.
Een juist afgestelde riem mag geen speling toelaten. Deze ligt in een relatief rechte lijn zonder slap te hangen. Deze mag niet in de huid
van het kind snijden of het lichaam van het kind in een onnatuurlijke positie duwen.
11.
Gebruik dit kinderzitje NOOIT in combinatie met enkel een heupgordel. Gebruik ALTIJD veiligheidsgordels die een heup- en
schoudergedeelte hebben.
12.
De schoudergordel MOET op de juiste manier worden geplaatst.
13.
De schoudergordel MAG NIET over de hals van het kind lopen of van de schouders van het kind vallen. Als u de schoudergordel niet
goed kunt bevestigen halverwege tussen de schouders en hals van het kind EN op of boven de schouder, probeer dan een andere
zitplaats of gebruik het kinderzitje niet.
14.
WURGINGSGEVAAR: Kinderen kunnen gewurgd worden door loszittende of slechts deels vastgemaakte gordelriemen.
15.
Gebruik NOOIT kleding of dekens die verhinderen dat het gordelharnas correct wordt vastgemaakt. Een niet-vastgemaakt of niet
goed vastgemaakt kind kan tijdens een aanrijding uit het kinderzitje worden geslingerd. Leg eventuele dekens pas over het kind NADAT
het gordelharnas correct is vastgemaakt.
16.
Bij gebruik als universele categorie (groep II, III): Dit kinderbeveiligingssysteem (hierna "kinderzitje" genoemd) is geschikt voor
driepuntsgordels met een oprolmechanisme dat voldoet aan ECE R16. Het is niet geschikt voor modellen die alleen beschikken over
tweepuntsgordels.
A
Veiligheidsgordel voertuig — schoudergordel
B
Veiligheidsgordel voertuig — heupgordel
Bij gebruik als semi-universele categorie (groep 0+, I, II, III): Dit kinderbeveiligingssysteem (hierna "kinderzitje" genoemd) is geschikt voor
driepuntsgordels met een oprolmechanisme dat voldoet aan de normen ECE R16 en ECE R14 en is niet geschikt voor modellen die alleen
zijn uitgerust met tweepuntsgordels. Het kan enkel worden gebruikt als er een ISOFIX-ankerpunt is geïnstalleerd.
A
Veiligheidsgordel voertuig — schoudergordel
B
Veiligheidsgordel voertuig — heupgordel
C
ISOFIX-bevestigingen
17.
Gebruik dit kinderzitje NIET als de riemen van het gordelharnas gerafeld of gebroken zijn, of op enige wijze zijn beschadigd.
18.
Gebruik NOOIT beschadigde of gerafelde veiligheidsgordels.
19.
Gebruik dit kinderzitje NIET in een voertuig met veiligheidsgordels ingebouwd in de portieren.
20. Gebruik dit kinderzitje NIET in een voertuig waarin de veiligheidsgordels automatisch langs het chassis bewegen als het portier wordt
geopend. Deze veiligheidsgordels zijn geen goede bevestiging voor een kinderzitje.
WAARSCHUWINGEN AIRBAG
1.
WAARSCHUWING: Plaats GEEN kinderzitje op de passagiersstoel vooraan uitgerust met een airbag tenzij de airbag is uitgeschakeld.
Dit kan de DOOD of ERNSTIG LETSEL tot gevolg hebben. De achterbank is het veiligst. Als uw voertuig een airbag heeft, raadpleeg
dan de handleiding van uw voertuig voor de montage van het kinderzitje.
2.
Als de achterbank van uw voertuig is uitgerust met zij-airbags, raadpleeg dan de handleiding van uw voertuig voor de montage van
het kinderzitje.
3.
Plaats GEEN voorwerpen tussen het kinderzitje en de zij-airbags, want een opblazende airbag kan de voorwerpen tegen het kind
slingeren.
AANVULLENDE WAARSCHUWINGEN
1.
Als het warm of zonnig is, controleer dan ALTIJD het kinderzitje op hete oppervlakken voordat u het kind laat plaatsnemen. Het kind
zou zich kunnen verbranden. Dek het kinderzitje af met een lichtgekleurde deken als u het voertuig verlaat.
2.
Zelfs als het kinderzitje niet wordt gebruikt, moet het goed bevestigd zijn met de veiligheidsgordels in het voertuig.
3.
Een niet-bevestigd kinderzitje kan iemand verwonden bij een aanrijding.
4.
Bevestig GEEN extra items aan dit kinderzitje, zoals bekleding, speelgoed enz.
5.
Controleer voor elk gebruik of het kinderzitje veilig is bevestigd en of het veiligheidsharnas juist is afgesteld voor het kind. ONTHOUD:
Extra kleding aan- of uitdoen (zoals een trui of een jas) verandert de pasvorm van het gordelharnas.
6.
Controleer voor elk gebruik of het kinderzitje veilig is vergrendeld.
7.
Als de stoel van het voertuig een verstelbare rugleuning heeft, zorg er dan voor dat deze in de meest verticale positie staat en veilig
is vergrendeld. Een rugleuning die niet in de juiste positie staat of niet is vergrendeld, verhindert een correcte installatie van het
kinderzitje en voorkomt een goede bescherming van het kind.
8.
Gebruik het kinderzitje NIET als de oren van het kind boven de hoofdsteun van het kinderzitje uitkomen.
9.
Laat u tijdens het rijden NOOIT afleiden door een huilend kind. Haal een kind nooit uit het kinderzitje om het te troosten terwijl het
voertuig in beweging is.
10.
Geef kinderen GEEN items zoals een lolly of een ijsje op een stokje. Dergelijke items kunnen een kind verwonden als het voertuig moet
uitwijken of een hobbel raakt.
11.
Leg scherpe of zware voorwerpen in de kofferbak. Alles wat los zit, kan dodelijk zijn bij een aanrijding.
12.
Bij koud weer hebben kinderen mogelijk een extra deken nodig. Plaats het kind dan eerst in het kinderzitje en leg het deken daarna over
zowel het kind, met de gordel aan, als over het kinderzitje.
13.
Plaats het kinderzitje tegen de rijrichting tot het kind meer dan 9 kg weegt.
GEBRUIK VOOR PREMATURE KINDEREN
Voordat u deze kinderbeveiliging gebruikt voor te vroeg geboren kinderen of kinderen met een laag geboortegewicht, moet u controleren
of aan de vereisten voor kinderen is voldaan. Bovendien moeten de richtlijnen in dit hoofdstuk worden gevolgd.
1.
Alle kinderen moeten zo lang mogelijk achterwaarts gericht in de auto reizen.
2.
Te vroeg geboren baby's en baby's met een laag geboortegewicht lopen extra risico op ademhalingsmoeilijkheden en hartproblemen
wanneer ze in een kinderbeveiliging worden geplaatst.
3.
Het is verplicht voor alle zuigelingen die eerder dan 37 weken zijn geboren en alle pasgeborenen die bij de geboorte minder dan
2,26 kg wegen, hen vóór hun eerste autorit te controleren op ademhalingsmoeilijkheden of hartritmestoornissen wanneer ze in een
achterwaarts gericht kinderbeveiligingssysteem reizen.
4.
Het wordt aanbevolen dat het ziekenhuispersoneel uw kind in het kinderbeveiligingssysteem observeert gedurende een periode van
90 tot 120 minuten of de duur van de reis, afhankelijk van wat het langst is. Deze observatieperiode moet worden uitgevoerd met het
kind in de juiste positie zoals beschreven in deze instructies en met het kinderbeveiligingssysteem in een hoek die is goedgekeurd voor
gebruik in het voertuig. Het ziekenhuispersoneel zal controleren op ademhalingsmoeilijkheden of hartritmestoornissen.
NL
13