Algemene instructies voor de elektrische aansluiting
6
Algemene instructies voor de elektrische aansluiting
6.1
Kabels aanleggen
A
LET OP!
Niet vakkundig aanleggen of verbinden van kabels leidt steeds weer tot storingen of
beschadigingen van onderdelen. Het correct aanleggen en verbinden van kabels is
een voorwaarde voor een duurzame en storingsvrije werking van de later aange-
bouwde componenten.
Neem daarom de volgende instructies in acht:
• Gebruik voor de doorvoer van de aansluitkabels indien mogelijk originele doorvoeren of
andere doorvoermogelijkheden, zoals bijv. bekledingsranden, ventilatieroosters of blinde
schakelaars. Als er geen doorvoeren aanwezig zijn, moet u voor de betreffende kabels bijbe-
horende gaten boren. Controleer van tevoren of er voldoende ruimte is voor de boor aan de
achterkant.
• Leg de kabels indien mogelijk altijd binnen in het voertuig aan, want daar zijn ze beter
beschermd dan buiten op het voertuig.
Als u de kabels desondanks buiten op het voertuig aanlegt, let dan op een veilige bevestiging
(door extra kabelbinders, isolatieband etc.).
• Houd bij het aanleggen van de kabels altijd voldoende afstand met hete en bewegende voer-
tuigonderdelen (uitlaatpijpen, aandrijfassen, dynamo, ventilatoren, verwarming etc.) om
beschadigingen aan de kabel te vermijden.
• Omwikkel de stekkerverbindingen van de verbindingskabels ter bescherming tegen het indrin-
gen van water en elke verbinding aan een kabel (ook in het voertuig) met een goede isolatie-
band (afb. 9, pagina 6). Het best geschikt is zelfhardend afdichtingsband, bijv. van 3M.
• Let er bij het leggen van de kabels (afb. 3, pagina 4) op dat deze
– niet te zeer worden geknikt of verdraaid
– niet langs randen schuren
– niet zonder bescherming door doorvoeren met scherpe randen worden gelegd
• Bevestig de kabel veilig in het voertuig om verstrikken (gevaar om te vallen) te vermijden. Dit
kan gebeuren door kabelbinders, isolatieband of door vastplakken met lijm.
• Bescherm iedere doorvoer aan de buitenkant d.m.v. geschikte maatregelen tegen het binnen-
dringen van water, bijv. door de kabel met afdichtingspasta aan te brengen en door de kabel
en de doorvoertule in te spuiten met afdichtingspasta.
I
INSTRUCTIE
Begin met het afdichten van de doorvoeren pas, nadat alle instelwerkzaamheden aan
de camera zijn afgesloten en de benodigde lengtes van de aansluitkabels vastliggen.
102
M7LS
NL