ongebalanceerde signalen . Voor de penconfigu-
ratie van de stekker zie figuur 3 . Sluit microfoons
met gebalanceerd uitgangssignaal aan via een
adapter .
5.2 Signaaluitgang
Op de cinch-jacks PAR . LINE OUTPUT (14) is het
signaal van de lijningangen (10, 13) beschikbaar .
Hier kunt u bv . een bijkomende luidsprekerinstal-
latie of een opnameapparaat aansluiten .
5.3 Stereoluidsprekers
Voor de weergave van middentonen en hoge
tonen sluit u twee luidsprekerboxen met een
impedantie van ten minste 8 Ω, bv . PAB-306, aan
op de luidsprekeruitgangen (17) OUTPUT LEFT
(linkerluidspreker) en OUTPUT RIGHT (rechterluid-
spreker) . Voor de penconfiguratie van de stekker
zie figuur 4 (pagina 23) . Als er meerdere luid-
sprekers op een uitgang aan elkaar worden ge-
schakeld, mag de totale luidsprekerimpedantie de
waarde van 8 Ω per uitgang niet onderschrijden .
Draai een luidsprekerstekker na aansluiting
op de bus naar rechts, tot hij vast klikt . Om hem
er later weer uit te trekken, trekt u de vergren-
deling van de stekker naar achteren en draait u
de stekker naar links .
Bij het aansluiten van de luidsprekers moet
u erop toezien dat beide luidsprekers identiek
gepoold zijn .
5.4 Voedingsspanning
Sluit het bijgeleverde netsnoer aan op de
POWER-jack (20) en plug de stekker in een
stopcontact (230 V / 50 Hz) .
6
Bediening
OPGELET
Stel het volume nooit te hoog
in . Langdurige blootstelling aan
hoge volumes kan het gehoor
beschadigen! Het gehoor raakt
aangepast aan hoge volumes die na een tijdje
niet meer zo hoog lijken . Verhoog daarom het
volume niet nog meer, nadat u er gewoon aan
bent geraakt .
Opmerking: Schakel eerst de aangesloten signaalbron-
nen in en daarna de subwoofer . Zo vermijdt u schakelplop-
pen . Bij het uitschakelen gaat u in omgekeerde volgorde
te werk .
1) Voordat u het apparaat de eerste keer in-
schakelt, plaatst u de regelaars SUB LEVEL
(2), LINE LEVEL (9) en MIC LEVEL (12) eerst
in de minimumstand (linkeraanslag) . Voor de
22
basisinstelling plaatst u de klankregelaars TRE-
BLE (3) en BASS (4) evenals de balansregelaar
BAL (5) in de middelste stand .
2) Schakel het apparaat in met de schakelaar
POWER (18) . De schakelaar licht op .
3) Als er een signaalbron is aangesloten op een
ingang LINE INPUT (10, 13), stelt u met de re-
gelaar LINE LEVEL (9) het gewenste volume
in . Draai de regelaar nu open tot de klank
nog niet vervormd wordt weergegeven en de
led CLIP L / R (7) niet oplicht .
4) Als er een microfoon is aangesloten, voegt u
het signaal hiervan eraan toe met de regelaar
MIC LEVEL (12) en, indien nodig, vermindert u
het niveau van het lijnsignaal met de regelaar
LINE LEVEL (9) .
OPGELET! Om een fluittoon (feedback) te ver-
mijden, houdt u de microfoon niet in de rich-
ting van de luidspreker of te dicht in de buurt
hiervan . Bij een te hoog ingesteld geluids-
volume kan eveneens feedback optreden . In dit
geval of wanneer de led CLIP L / R (7) oplicht,
stelt u met regelaar MIC LEVEL (12) een lager
microfoonvolume in .
5) Stel met de regelaars TREBLE (3) en BASS (4)
de klank in . Meng het gewenste aandeel bas-
tonen eraan toe met de volumeregelaar van
de subwoofer SUB LEVEL (2) . Draai de regelaar
slechts zo ver open, dat de klank niet vervormd
weergegeven wordt . Als de led CLIP SUB (6)
oplicht, is de subwooferversterker overstuurd .
Draai de regelaar in dit geval overeenkomstig
terug of verminder het volume van het in-
gangssignaal .
Stel met de regelaar XOVER FREQ (1) de
scheidingsfrequentie (80 – 250 Hz) zo in, dat
de subwoofer de klank van de aangesloten
stereoluidsprekers optimaal aanvult .
6) Indien nodig corrigeert u de volumebalans van
de stereoluidsprekers met de regelaar BAL (5) .
7) Schakel het apparaat na gebruik uit met de
POWER-schakelaar .