IV. Configuratie instructies
4.1 Werkingsmodes
Eerst moet u bepalen hoe het luchtdebiet moet moduleren in functie van uw toepassing. Welke mode u ook kiest, het
principe blijft hetzelfde: u stelt de pulsieventilator in en de extractieventilator zal dan automatisch een percentage van
het pulsiedebiet aanhouden. Dit percentage kan u eventueel zelf kiezen. (%AF/TOE).
Met de RC TAC3 REC zijn er 4 mogelijke instelmodes:
•
MODE CA :
Bij de installatie geeft u 3 constante pulsiedebieten in (m³u K1, m³u K2 en m³u K3).
•
MODE LS :
De referentiewaarde van het debiet staat in functie van een 0-10V signaal (lineair).
U kan deze relatie ingeven bij de installatie (Vmin, Vmax, m³u≡Vmin et m³u≡Vmax).
Principeschema :
m³u ≡
m³u ≡
Vmin
Vmax
•
MODE CPs :
CPs aan de pulsiezijde: het pulsiedebiet wordt automatisch gemoduleerd om een door een druksonde gemeten
waarde constant te houden.
CPs aan de extractiezijde: het extractiedebiet wordt automatisch gemoduleerd om een door een druksonde
gemeten waarde constant te houden.
•
MODE OFF:
Als de bediening gebeurt via het CBr circuit dan kan u met de RC de ventilatoren stoppen. Om de ventilatoren
opnieuw op te starten moet u overschakelen naar één van de drie bovenstaande modes.
De waarde m³u≡Vmin moet kleiner of groter zijn dan m³u≡Vmax.
Via de advanced setup is het mogelijk om de ventilatoren te stoppen als het
ingangssignaal een lagere of hogere waarde heeft dan de ingestelde limieten.
61