IDENTIFICATIE VAN PROBLEMEN
6
WAARGENOMEN PROBLEEM
De ventilator slaat niet aan en de vlam
gaat niet branden
De ventilator slaat aan, maar de vlam
gaat of blijft niet branden
De ventilator slaat aan en de vlam gaat
branden, maar produceert rook
De generator wordt niet uitgeschakeld
De ventilator wordt niet uitgeschakeld
NL
MOGELIJKE OORZAAK
1 Netvoeding ontbreekt
2 Eventuele besturingseenheid is foutief
ingesteld
3 Besturingseenheid is defect
4 Wikkeling van de motor is doorgebrand of gebroken
5 Lagers van de motor zijn geblokkeerd
6 Condensator van de motor is doorgebrand
1 Ontsteking is defect
2 Vlamcontrole-instrument is defect
3 Detectiecel werkt niet
4 Er komt geen of onvoldoende olie bij de
brander terecht
5 Elektromagnetische klep werkt niet
1 Te weinig verbrandingslucht
2 Te veel verbrandingslucht
3 Gebruikte olie is vuil of bevat water
4 Er is lucht in het oliecircuit aanwezig
5 Te weinig olie bij de brander
6 Te veel olie bij de brander
1 Afdichting elektromagnetische klep is defect
1 Thermostaat van de ventilator is defect
OPLOSSING
1a Controleer de specificaties van het elektri-
citeitsnet (230 V - 1~ - 50 Hz)
1b Controleer de werking en de stand van de
schakelaar
1c Controleer of de zekering intact is
2 Controleer of de instelling van het controle-
instrument correct is (de ingestelde temperatuur
van de thermostaat moet bijvoorbeeld hoger
zijn dan de kamertemperatuur)
3 Vervang het controle-instrument
4 Vervang de motor
5 Vervang de lagers
6 Vervang de condensator
1a Controleer de aansluitingen van de
ontstekingskabels op de elektroden en op de
transformator
1b Controleer de positie van de elektroden en
hun onderlinge afstand aan de hand van het
schema op pagina 8
1c Verzeker u ervan dat de elektroden schoon zijn
1d Vervang de ontstekingstransformator
2 Vervang het instrument
3 Reinig of vervang de detectiecel
4a Controleer of de pomp/motor-combinatie
intact is
4b Verzeker u ervan dat er geen licht in het olie-
circuit terecht is gekomen door de afdichting
van de leidingen en van de filterbescherming te
controleren
4c Reinig of vervang zonodig de straalpijp
5a Controleer de elektrische aansluiting
5b Controleer de LI-thermostaat
5c Reinig en vervang eventueel de elektroma-
gnetische klep
1a Verwijder alle mogelijke obstakels van de
aanzuigleidingen en/of luchtstroom
1b Controleer de positie van de luchtregelring
1c Reinig de verbrandingsschijf
2 Controleer de positie van de luchtregelring
3a Vervang de gebruikte olie door schone olie
3b Reinig het oliefilter
4 Controleer de afdichting van de buizen en de
bescherming van het oliefilter
5a Controleer de waarde van de pompdruk
5b Reinig of vervang de straalpijp
6a Controleer de waarde van de pompdruk
6b Vervang de straalpijp
1 Vervang de elektromagnetische klep
1 Vervang de FA-thermostaat