9. Bedrading
9.1. Voorzichtig
1 Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards
met betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwij-
zingen van elk elektriciteitsbedrijf.
2 Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat
deze niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel (Plaats
de transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3 Zorg voor de juiste aarding van het buitenapparaat.
4 Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen
van de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd
worden bij onderhoudswerkzaamheden.
5 Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6 Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met de-
zelfde meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte ver-
zending en ontvangst foutieve werking.
7 Alleen de aangegeven transmissieleidingen moet worden aangesloten op het
aansluitblok voor transmissie naar het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat: Aansluit-
blok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor centrale
bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8 Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met de hoofdbedienings-
eenheid of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moe-
ten werken, moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tus-
sen de buitenapparaten.
Sluit deze bedieningsleiding aan tussen de aansluitblokken voor centrale be-
diening. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de
aansluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kort-
sluitverbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te verplaat-
sen.
9 De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
0 De ongebruikte uitdrukgaten moeten worden afgedicht en de openingen van
de koelstofpijpen, waterpijpen, voedingsbron en transmissieleidingen moeten
worden afgedicht met kit e.d. als bescherming tegen regen. (Buitenlucht-
opstelling)
9.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van
bedrading
1. Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor
de transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de
bedrading met het centrale besturingssysteem aan op het aansluitblok voor
centrale besturing (TB7).
Voorbeeld van de groepswerking met meerdere buitenapparaten (afschermdraden en adresinstellingen zijn nood-
zakelijk)
<Voorbeeld van bedrading transmissiekabels>
[Fig. 9.3.1] M-NET-afstandbediening (P.5)
[Fig. 9.3.2] MA-afstandbediening (P.5)
A Groep 1
B Groep 3
( ) Adres
<Bedradingsmethode en instellen van adres>
a. Zorg ervoor dat afgeschermde bedrading wordt gebruikt voor aansluitingen tussen buitenapparaat (OC) en binnenapparaat (IC), tussen OC en OC, en tussen IC en IC.
b. Gebruik voedingsbedrading om de aansluitklemmen M1 en M2 en aardklem op het aansluitblok voor de transmissielijn (TB3) van elk buitenapparaat (OC) aan te sluiten
op aansluitklemmen M1, M2 en S op het transmissieblok van de binnenapparaten (IC).
c. Sluit aansluitklemmen 1 (M1) en 2 (M2) van het transmissiekabelblok van binnenapparaat (IC) met het laatste adres in dezelfde groep aan op aansluitblok van de
afstandsbedieningseenheid (RC).
d. Sluit de aansluitklemmen M1, M2 en S op de aansluitblokken (TB7) voor centrale bediening op beide buitenapparaten (OC) op elkaar aan.
e. Verander de jumperklem op de bedieningskaart van CN41 naar CN40 voor slechts een enkel buitenapparaat.
f.
Sluit de aansluitklem S op het aansluitblok (TB7) voor centrale bediening van het buitenapparaat (OC) aan op de aardschroef (
apparaat waarvan de jumperklem in de bovenstaande stap in CN40 is geplaatst.
g. Stel de schakelaar voor de adresinstelling in zoals hieronder wordt getoond.
*
Als u het adres van het buitenapparaat op 100 wilt instellen, dient u de schakelaar voor het instellen van het adres in te stellen op 50.
60
Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient u de afscherming van de
transmissieleiding van het binnenapparaat te aarden via de aardschroef (
en de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en het centrale
besturingssysteem te aarden op de aansluitklem (S) voor de afscherming op
het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem. Daarnaast dient,
in het geval van een buitenapparaat waarbij de aansluitklem voor de netspanning
CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de afscherming van
aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem ook te worden geaard
(
[Fig. 9.2.1] (P.5)
2. Leidingbevestigingsplaten (ø27) worden meegeleverd.Leid het netsnoer en de
transmissieleidingen door de juiste doordrukopeningen en verwijder vervol-
gens de afdekking van de doordrukopening aan de onderkant van de aansluit-
doos en sluit de draden aan.
3. Sluit het netsnoer aan op de bedieningsdoos m.b.v. een kabeldoorvoer die
spankrachten kan opvangen (een PG-aansluiting of iets dergelijks).
9.3. Bedrading transmissiekabels
1 Typen bedieningskabels
1. Bedrading transmissiekabels
•
Typen van transmissiekabels: Afschermdraad CVVS of CPEVS
•
Kabeldoorsnede: Meer dan 1,25 mm
•
Maximaal toegestane kabellengte: Minder dan 200 m
2. Afstandsbedieningskabel
Typen afstandsbedieningskabel
2 Voorbeelden van bedrading
•
Naam bedieningseenheid, aanduiding en toegestane aantal bedienings-
eenheden.
Bedieningseenheid buiten-
apparaat
Bedieningseenheid binnen-
apparaat
Afstandsbedieningseenheid
C Groep 5
D Afschermdraad
).
A Netvoeding
2
2-aderige kabel (zonder afscherming)
0,3 tot 1,25 mm
Kabeldoorsnede
Gebruik bij een lengte van meer dan 10 m,
een kabel met dezelfde specificaties als (1)
Opmerkingen
Bedrading transmissiekabels.
Naam
Code
Toegestane aantal bedieningseenheden
OC
IC
Eén tot en met 16 regelaars voor één OC.
RC
Maximaal twee per groep
E Subafstandsbedieningseenheid
)
B Transmissieleiding
2
) in de elektriciteitskast voor het