• Als u in staat bent om min of meer rechtopte staan en
als uw bovenlichaam sterk en lenig genoeg is,kunt u
zelf naar voren buigen en u naar de andere zitplaats
verplaatsen.
• Vouw de voetenplank op en draai de voetensteunen/
beensteunen opzij om de weg vrij te maken. Buig uw
lichaam naar voren terwijl u op de twee armleuningen
steunt en richt u op. Vervolgens schuift u uw lichaam
in de richting van de plaats waar u wilt zitten terwijl u
uw gewicht verdeelt over uw armen en handen.
VERPLAATSING NAAR VOREN
Als u in staat bent op te staan, kunt u naar voren gaan om
op een andere plaats te gaan zitten. Als deze beweging
voor u moeilijk is, is ondersteuning van een begeleider of
een verpleger aanbevolen voor een zo eenvoudig en veilig
mogelijke verplaatsing.
Zet de beide remmen vast en zorg ervoor dat de beide
zwenkwielen naar voren zijn gericht. Let er daarbij op, dat
u bij uw verplaatsing in geen geval op de remmen mag
leunen.
Pak dan de greep van de armleuningen stevig vast, steun
op uw armen om u een beetje op te richten, en vervol-
gens kan uw begeleider u helpen bij de voltooiing van uw
verplaatsing.
• Plaats uzelf zo dicht mogelijk bij de plaats waar u wilt
gaan zitten.
• Ga bij uw verplaatsing zo ver mogelijk naar achteren
op de zitting van uw rolstoel zitten om te voorkomen
dat er schroeven afbreken, dat het zitkussen be-
schadigd raakt of dat de rolstoel naar voren kantelt.
• Zet de twee remmen vast. Deze mogen in geen ge-
val worden gebruikt voor ondersteuning van uw
plaatsverwisseling.
• Steun nooit op de voetsteunen wanneer u in de rol-
stoel gaat zitten of uit de rolstoel opstaat.
KANTELEN, HINDERNISSEN OVERWINNEN, ZOALS
STOEPRANDEN
Zo komt u op de stoep:
Uw begeleider plaatst de rolstoel vooruit rijdend voor
de stoep. Hij/zij kantelt de rolstoel naar achteren tot de
zwenkwielen het voetpad bereiken, duwt de rolstoel naar
voren totdat de achterwielen tegen de stoeprand staan en
duwt de rolstoel opnieuw tot de achterwielen over de sto-
eprand rijden.
Van de stoep afrijden:
De begeleider plaatst de rolstoel recht naar voren met de
rugleuning naar de stoep en kantelt deze naar achteren tot
de rolstoel in evenwicht is. Daarna duwt hij/zij de rolstoel
naar voren tot de achterwielen de weg raken, nadat de
rolstoel over de hindernis is gereden. Vervolgens laat hij/
zij de rolstoel langzaam op de grond zakken.
Drive Medical GmbH & Co. KG | Versie: 30.01.2018 | Onder voorbehoud van wijzigen
Trappen overwinnen:
Omdat het overwinnen van trappen moeilijk is, wordt inzet
van twee begeleiders aanbevolen: één begeleider voor de
rolstoel en één erachter.
De begeleider achter de rolstoel kantelt de stoel totdat
deze in evenwicht is. Vervolgens houdt hij/zij de rolstoel
tegen de eerste trede, waarbij de handgrepen stevig wor-
den vastgehouden om de stijging mogelijk te maken.
De begeleider aan de voorkant van de rolstoel houdt de
zijframes stevig vast aan de voorkant en tilt de stoel over
de treden, terwijl de andere begeleider één voet op de vol-
gende trede plaatst en de eerste beweging herhaalt.
Laat de zwenkwielen van de rolstoel niet zakken voordat
de begeleider aan de voorkant van de rolstoel de laatste
trede heeft beklommen.
De trap afdalen gaat op dezelfde wijze, maar dan in omge-
keerde volgorde.
Probeer de rolstoel nooit op te hijsen aan willekeu-
rige verwijderbare onderdelen (zoals de armleunin-
gen, beensteunen of voetsteunen).
Vermijd het gebruik van een roltrap.
RIJDEN OP HELLINGEN
Het is raadzaam hellingen met een stijging van meer dan
9° te vermijden. Bij sterkere stijgingen is er een risico dat
de rolstoel omvalt wanneer de wielen doordraaien of bij
scheef over de helling rijden.
Hellingen oprijden:
Buig uw bovenlichaam naar voren en draai de hoepels
met snelle rukken om een redelijke snelheid te bereiken.
Wanneer u wilt stoppen om uit te rusten op uw pad, gebru-
ikt u de beide remmen zonder meer tegelijkertijd.
Hellingen afrijden:
Buig uw bovenlichaam naar achteren en laat de hoepels
door uw handen glijden, waarbij u er zeker van moet zijn
dat u de snelheid en richting onder controle hebt.
Vermijd snelle veranderingen van richting en probeer
nooit een helling diagonaal op of af te rijden. Probeer
de rolstoel ook niet tijdens het oprijden te draaien.
De rolstoel is niet geschikt als stoel waarin u een
autokunt besturen.
OPWARMING DOOR DE ZON OF DOOR VERWAR-
MINGSELEMENTEN
De rolstoel mag niet continu aan temperaturen boven +40
°C worden blootgesteld. Anders kunnen de onderdelen
van het frame en de zitting en rug- en armleuningen heet
worden, wat kan leiden tot brandwonden.
NL
17
Gebruiksaanwijzing Litec 2G