7. INGEBRUIKNEMING EN BEDIENING
a) Aansluiting en ingebruikname
• Plaats de labvoeding op een vaste en effen ondergrond.
• Schakel de labvoeding uit (aan-/uitschakelaar (10) in de stand „O" zetten).
• Wanneer een verbruiker aan de DC-uitgangsbussen (4, 8) aangesloten is, ontkoppelt u deze.
• Sluit de netbus (9) met behulp van het meegeleverde netsnoer aan op een standaard wandcontactdoos met
randaarde.
• Schakel de labvoeding aan (aan-/uitschakelaar (10) in de stand „I" zetten).
• Op het scherm verschijnt nu de huidig ingestelde uitgangsspanning en de waarde voor de stroombegrenzing.
Aan de DC-uitgangsbussen (4, 8) is de uitgangsspanning pas beschikbaar wanneer u kort op de toets
„OUTPUT ON" drukt zodat de toets groen oplicht.
b) Spannings-/stroombereik selecteren
De labvoeding beschikt over drie spannings-/stroombereiken die u via drie toetsen kunt selecteren:
Toets „16V/5A" (3)
De labvoeding levert een uitgangsspanning van 0 - 16 V/DC en een stroom van 0 - 5 A (max.)
Toets „27V/3A" (7)
De labvoeding levert een uitgangsspanning van 0 - 27 V/DC en een stroom van 0 - 3 A (max.)
Toets „36V/2.2A" (6)
De labvoeding levert een uitgangsspanning van 0 - 36 V/DC en een stroom van 0 - 2,2 A (max.)
Nadat u op een willkeurige toets hebt gedrukt, licht deze op. Op het scherm verschijnt de huidig ingestel-
de uitgangsspanning en de waarde voor de stroombegrenzing.
De ingestelde waarde blijft ook na het uitschakelen van de labvoeding opgeslagen.
De instelling van de respectievelijke uitgangsspanning en stroombegrenzing wordt in het volgende
hoofdstuk beschreven.
Let op:
Als de DC-uitgang geactiveerd (groene LED in de toets „OUTPUT ON" (2) licht op) en u drukt op een van
de drie toetsen, dan wordt de DC-uitgang omwille van veiligheidsredenen gedeactiveerd (groene LED
dooft uit).
50