Het hoogteverschil tussen luchtinlaat en –uitlaat moet groot genoeg zijn om de luchtdoorstroming te bevorderen. De
luchtstroom moet zo geleid worden dat de heetste puntengoed gekoeld worden. De lucht moet van onderin de kast
naar boven stromen. De doorsnede van de luchtuitlaatopening dient tenminste 1,2 x die van de luchtinlaatopening te
bedragen.
2. gedwongen koeling
Soms is gedwongen koeling met een ventilator nodig (fig. 6). Volg de hierna vermelde aanbevelingen op:
– hou rekening met de hoogste omgevingstemperatuur op de plaats van installatie met inbegrip van de warmte-
afgifte van de condensatorbank zelf;
– hou rekening met de warmte-afgifte van alle componenten en apparatuur in de kast: spoelen, condensatoren,
magneetschakelaars, zekeringen, ...
– hou rekening met de hoogst toegelaten temperatuur van alle componenten en apparatuur;
– richt de luchtstroom afhankelijk van de plaats van de condensatoren (fig. 6).
3. een overtemperatuurbeveiliging wordt aanbevolen teneinde de bank uit te schakelen bij een defecte ventilator of in
geval van oververhitting door een andere oorzaak.
4. regelmatig onderhoud en reiniging van gebeurlijke filters is noodzakelijk. Zonder regelmatige reiniging kan de
koeling in het gedrang komen.
5.2.6
Samenbouw van CLMD13-eenheden tot groepen
Om een groep van CLMD13-condensatoren (ten hoogste 4 stuks) te vormen, gaat men als volgt te werk:
1. CLMD13-eenheden worden geleverd met gemonteerd beschermingsdeksel. Verwijder het (door 4 schroeven los
e draaien) vooraleer de eenheden samen te bouwen
2. Plaats de CLMD13-eenheden naast elkaar op een vlak en stevig geperforeerd oppervlak (of steunprofielen).
Gelieve te noteren dat de stand van de CLMD13 gemerkt is met de letter "U" nabij de aansluitklemmen en met
een pijl op het beschermingsdeksel. De "U" en de pijl moeten overeenstemmen. Zorg ervoor dat alle CLMD13 van
eenzelfde groep dezelfde oriëntatie hebben (Fig. 7).
3. Lijn ze goed uit t.h.v. hun zwarte klemmenplaten (Fig. 8)
4. Schuif de verbindingsrails (als optie verkrijgbaar) tussen de resp. aansluitklemmen en bevestig ze met de
meegeleverde moeren met een aanspanmoment van 3 Nm (aanbevolen oment voor M6 volgens DIN 46-200)
(Fig. 9).
5. Om de beschermingsgraad te behouden dienen de nodige uitbreekopeningen uit het beschermingsdeksel
gehaald te worden voor de verbindingsrails; daarna dienen de beschermingsdeksels teruggeplaatst te worden op
de condensatoreenheden.
5.2.7
Bevestiging van CLMD13-eenheden (Fig. 10)
Bevestig elke CLMD-condensatoreenheid d.m.v. geschikte moeren en bouten (niet meegeleverd) t.h.v. de
bevestigingsgleuven. Voor CLMD33 /33S dienen tenminste 4 bevestigingsgaten gebruikt te worden. Vergewis U van
voldoende stevigheid van de steunen en van de schroeven om het gewicht van de CLMD-condensator(en) te kunnen
dragen.
5.2.8
Elektrische aansluiting
5.2.8.1
Vermogenaansluiting
Kabels dienen berekend te worden voor tenminste 1,5 maal de nominale condensatorstroom.
STATUS
Released
SECURITY LEVEL
External
L O W V O LTA GE CAPA CITO RS CLM D
DOCUMENT ID
9AKK107046A5100
REV.
LANG.
PAGE
L
nl
23/38
© 2022 Hitachi Energy. All rights reserved.