1. Veiligheidsvoorschriften
1.2. Voor de installatie (verplaatsing)
Voorzichtig:
• Wees uitermate voorzichtig bij het vervoeren of installeren van de behui-
zingen. Het apparaat dient door twee of meer personen te worden getild,
aangezien het 20 kg of meer weegt. Til het apparaat niet op aan de verpak-
kingsbanden. Draag beschermende handschoenen als u de behuizing uit
de verpakking haalt en bij het vervoeren ervan, omdat u uw handen kunt
bezeren aan de ventilatoren, de randen of andere delen.
• Zorg dat het verpakkingsmateriaal op een veilige manier wordt weggewor-
pen. Verpakkingsmaterialen zoals klemmen en andere metalen of houten
onderdelen kunnen snijwonden of ander letsel veroorzaken.
1.3. Voor de installatie van de elektrische bedrading
Voorzichtig:
• Installeer stroomonderbrekers. Als er geen stroomonderbrekers worden
geïnstalleerd, kunnen elektrische schokken optreden.
• Gebruik voor de voedingsleidingen standaardkabels met voldoende capaci-
teit. Te lichte kabels kunnen kortsluiting, oververhitting of brand veroorzaken.
• Oefen bij de installatie van de voedingsleidingen geen trekkracht uit op
de kabels. Als de aansluitingen loszitten, kunnen de kabels loskomen of
breken en oververhitting of brand veroorzaken.
1.4. Voor het proefdraaien
Voorzichtig:
• Zet de netspanningsschakelaar ten minste 12 uur voordat u het apparaat
gaat gebruiken aan. Als u het apparaat direct na het aanzetten van de
netspanningsschakelaar inschakelt, kunnen de interne onderdelen ernstig
beschadigd raken. Laat de netspanningsschakelaar altijd aanstaan gedu-
rende het seizoen waarin u het apparaat gebruikt.
• Controleer voordat u begint met proefdraaien of alle panelen, beveiligingen en
andere beschermende onderdelen goed zijn geïnstalleerd. Draaiende of warme
onderdelen of onderdelen onder hoge spanning kunnen letsel veroorzaken.
1.5. Gebruik van airconditioners met R410A-koelstof
Voorzichtig:
• Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper
of koperlegeringen als koelstofpijpen. Controleer of de binnenkant van de
pijpen schoon is en vrij van schadelijke stoffen zoals zwavelverbindingen,
oxidanten, vuil of stof. Gebruik pijpen van de opgegeven dikte. (Zie 4.1.) Let
bij hergebruik van pijpen waarin R22-koelstof heeft gezeten op het volgende.
- Vervang de bestaande flensmoeren en tromp de aansluitingsoppervlakken
opnieuw op.
- Gebruik geen dunne pijpen. (Zie 4.1.)
• Bewaar de pijpen die voor de installatie zullen worden gebruikt binnens-
huis en laat de verzegeling aan beide uiteinden intact tot vlak voor het
solderen. (Laat kniestukken, etc. in hun verpakking.) Het binnendringen
van stof, vuil of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van
de olie of compressorstoringen.
• Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (in kleine hoeveelheden) als
koelolie om de aansluitingsoppervlakken af te dichten. Vermenging van de
koelolie met mineraalolie kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
1
Fig. 1-1
2. Plaats
D
Fig. 2-1
42
A
B
E
C
• Controleer de dragende constructie en bevestiging van het buitenapparaat
regelmatig op loszitten, scheuren of andere beschadigingen. Als dergelijke
problemen niet worden verholpen, kan het apparaat vallen en schade of
letsel veroorzaken.
• Gebruik geen water om de airconditioner te reinigen. Hierdoor kunnen
elektrische schokken optreden.
• Trek alle flensmoeren aan tot het opgegeven aanhaalmoment met een
momentsleutel. Bij overmatig aantrekken kan de flensmoer na enige tijd
breken waardoor koelstof kan weglekken.
• Zorg ervoor dat het apparaat goed is geaard. Sluit de aardleiding niet aan
op een gas- of waterleiding, bliksemafleider of aardleiding voor de telefoon.
Onjuiste aarding van het apparaat kan elektrische schokken veroorzaken.
• Gebruik stroomonderbrekers (aardlekschakelaar, isolatieschakelaar
(+B-zekering) en onderbreker met gegoten behuizing) met de opgegeven
capaciteit. Het gebruik van stroomonderbrekers met een te hoge capaciteit
kan storingen of brand veroorzaken.
• Raak de schakelaars nooit met natte vingers aan. Hierdoor kan een elektri-
sche schok optreden.
• Raak de koelstofpijpen niet met blote handen aan als het apparaat in werking is.
De koelstofpijpen zijn heet of koud afhankelijk van de toestand van de koelstof.
Bij het aanraken van de pijpen kunt u brandwonden of bevriezingen oplopen.
• Wacht nadat het apparaat is uitgeschakeld ten minste vijf minuten voordat
u de netspanningsschakelaar uitzet. Eerder uitzetten kan waterlekkage of
storingen veroorzaken.
• Gebruik uitsluitend R410A-koelstof. Bij gebruik van andere koelstoffen
veroorzaakt de chloor achteruitgang van de koelolie.
• Gebruik gereedschap dat speciaal is ontworpen voor gebruik met R410A-
koelstof. Het volgende gereedschap is vereist. Neem voor vragen contact
op met de dichtstbijzijnde dealer.
Gereedschap (voor R410A)
Verdeelventiel
Vulslang
Gaslekdetector
Momentsleutel
• Gebruik uitsluitend de juiste gereedschappen. Het binnendringen van stof, vuil
of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
• Maak geen gebruik van een vulcilinder. Het gebruik van een vulcilinder
leidt tot veranderingen in de samenstelling van de koelstof, waardoor de
efficiëntie wordt verminderd.
1.6. Accessoires van het buitenapparaat (Fig. 1-1)
(ZRP200/250, P200/250)
De aan de linkerzijde getoonde onderdelen zijn de accessoires van dit apparaat en
zijn aangebracht aan de binnenzijde van het onderhoudspaneel.
1 Verbindingspijp (toebehoren) ......... ×1
(1) Plaats de flensmoer die van de kogelklep is verwijderd op de verbindingspijp
(toebehoren) en maak de afdichting.
(2) De verbindingspijp (toebehoren) en de ter plekke voorbereide pijp moeten zonder
oxidatie worden gesoldeerd.
(3) Verbind de verbindingspijp (toebehoren) na het solderen van de pijpen door mid-
del van een conische aansluiting met de kogelklep, die zich in de unit bevindt.
* Verbind de verbindingspijp (toebehoren) nooit met de kogelklep vóór het solderen.
Sommige onderdelen kunnen verbranden en het kan koelvloeistoflekkage veroorzaken.
2.1. Koelpijpen (Fig. 2-1)
► Controleer dat het verschil in hoogte tussen het binnen- en het buitenap-
paraat, de lengte van de koelpijpen en het aantal bochten in de leidingen
binnen de limieten zoals in onderstaande tabel aangegeven vallen.
A Pijplengte
Modellen
(1 richting)
ZRP100, 125, 140
Max. 75 m
ZRP200, 250
Max. 100 m
P200, 250
Max. 70 m
• De begrenzingen voor het hoogteverschil zijn voor alle opstellingen van bin-
nen- en buitenapparaten bindend, onafhankelijk van het feit welk apparaat hoger
opgesteld wordt.
Binnenapparaat
D
Buitenapparaat
E
Optrompgereedschap
Maatafstemmingsmeter
Vacuümpompadapter
Elektronische koelstofdrukmeter
B Hoogteverschil
C Aantal bochten
bends (1 richting)
Max. 30 m
Max. 15
Max. 30 m
Max. 15
Max. 30 m
Max. 15