BE
met de afstandsbediening de klimaatregeling
of de regeling van de omgevingstemperatuur
voor een verwarmingscircuit worden ingesteld.
Plaatsing
Het apparaat neemt de omgevingstemperatuur
waar. Daarom dient u bij het kiezen van de in-
stallatieplaats met enkele elementen rekening
te houden. Plaats het ver van warmtebronnen
vandaan (verwarmingselementen, zonnestra-
len, open haard, etc.) en uit de tocht of ver van
openingen naar buiten toe, aangezien deze de
waarneming ervan zouden kunnen beïnvloe-
den.
Het apparaat moet op ca. 1,50 m hoogte vanaf
de vloer worden geïnstalleerd.
Installatie
Bij wandmontage moet voldoende vrije
ruimte aanwezig zijn boven het apparaat om
het mogelijk te maken om het apparaat te
verwijderen en weer op zijn plaats te schuiven
(fi g. 5).
Als het apparaat uit de houder verwijderd
wordt, zal de stroomvoorziening afgesloten
worden, en kan apparaat dus niet meer worden
gebruikt.
De installatie zal blijven werken op basis van de
laatst ingestelde parameters.
LET OP
Let op de polariteit van de aansluitingen.
Elektrische aansluiting
De aansluitingen voor laagspanning en
netspanning moeten van elkaar gescheiden
zijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd in
overeenstemming met de vereisten van
beschermingsklasse II, dat wil zeggen dat de
netwerkkabels en de kabels van de sondes niet
door dezelfde kabelgoot mogen lopen.
66
1
2
3
2
1
CL-
CL+
aansluitklemmen
BX2 M BX1 M B1 M H1 M B9 M B3
n
p
n
k
h
(UNITÀ INTERNA)
(INTERNE EENHEID)
(INTERNE EENHEID)
(UNITÀ INTERNA)
4
5
M
B2
G+CL-CL+CL-CL+CL-CL+
MB DB
f
b
b
b
a
(INTERNE EENHEID)
(UNITÀ INTERNA)
XBD
BSB
LPB