Maak hiervoor gebruik van de noordlijn. Herhaal dit met een
ander doel (No. 4, doel B) even hiernaast. Je bevindt je op
die plaats op de kaart waar de lijnen vanuit de twee punten
elkaar kruisen.
5. Naar een doel in het terrein toe wandelen
De gele lijnen op het kijkglas (2) zijn bedoeld om snel door
te kunnen wandelen onder moeilijke omstandigheden. Je
ziet twee lijnen, een langere en een kortere. Beide samen
geven een hoek van 45°. Eerst draai je je kompas naar het
Noorden, dan draai je het kijkglas (2) met de draaikrans (3)
zodanig, dat de lijn in de richting van het aantal graden (7)
wijst waar je heen wilt lopen. Nu kun je steeds een snelle blik
op het kompas werpen. Richt het kompas tijdens het lopen
gewoon uit in noordelijke richting en loop dan in de richting
die de lijn aangeeft.
Deze methode kun je ook gebruiken als je het doel tijdens
het wandelen niet meer kunt zien, bijv. als je door dalen en
ravijnen loopt.
6. Hoe kan ik de afstand tot een doel bepalen?
Je kompas heeft aan de zijkant een centimeter- (8) en een
maatstaf-schaalverdeling (9).
18
All manuals and user guides at all-guides.com
Als je een kaart hebt in de schaal 1:500 (de schaal staat
meestal onderaan in de hoek), dan komt 1 cm op de kaart
in de werkelijkheid overeen met 500 cm. De reden hiervoor
is dat we op kaarten alles natuurlijk veel kleiner tekenen dan
het in werkelijkheid is, omdat de kaarten anders veel te groot
zouden worden. Je kunt de afstand op de kaart dus met het
centimeterlatje (8) meten en de afstand uitrekenen.
De schaalverdeling (9) op je kompas kun je alleen gebruiken
voor kaarten in een schaal van 1:50.000. Mocht je een kaart
in deze schaal hebben, dan kun je het aantal meters direct van
de schaalverdeling aflezen.
Enkele voorbeelden:
Schaal van de kaart
gemeten afstand
1:100
4 cm
1:10.000
10 cm
Afstand in werkelijkheid
400 cm (4 m)
100.000 cm