Stroombewaking
De decoder kan het stroomverbruik van de motor en de
functie-uitgangen bewaken. Het toegestane verbruik van de
motor is met CV 139 (PAR 119) tussen 10 mA (waarde 1) en
2550 mA (waarde 255) instelbaar. Wordt de ingestelde waar-
de overschreden, dan word de loc direct uitgeschakeld en
in het foutgeheugen wordt in bit 1 de waarde 2 opgeslagen.
De functie-uitgangen worden gezamenlijk bewaakt. Bij een
overbelasting worden alle functie-uitgangen afgeschakeld
en in het foutgeheugen wordt in bit 2 de waarde 4 opges-
lagen.
Beveiligingsinstellingen
De temperatuur en de stroombewaking kunnen in CV 130
(PAR 96) afzonderlijk in- en uitgeschakeld worden.
Bit 0
Waarde 1 Temperatuurbewaking
Bit 1
Waarde 2 Stroombewaking motor
Bit 2
Waarde 4 Stroombewaking LV,LR,AUX1, AUX2
Bit 3
Waarde 8 Kortsluiting motor tegen rail
Bit 7
Waarde 128 Uitgebreide motorbewaking
Programmeren van de motorregeling
De volgende werkwijze zal in de regel tot een optimale
regelinstelling leiden. Uitgangsbasis is de fabrieksinstelling
van de decoder. Het is aanbevolen de regelinstellingen op
het hoofdspoor uit te voeren (PoM) zodat wijzigingen direct
herkend worden.
1. Loc laten rijden met rijstap 1
2. CV 65 zo instellen dat de loc niet schokkend rijdt. De
motor moet een constant toerental bereiken.
3. Bij een te hoge snelheid, stapsgewijs de waarde in CV 10
verhogen.
4. Bij een te lage snelheid, stapsgewijs de waarde in CV 2
verhogen.
5. Waarde in CV 5 op 127 instellen.
6. Loc laten rijden met rijstap 126.
7. Waarde CV 112 zo instellen, dat de loc zo snel mogelijk
rijdt, echter de loc mag niet gaan schokken.
8. Met CV 5 de gewenste maximale snelheid instellen.
In de decoder zijn 4 instellingsvarianten (Preset) vooringe-
steld en kunnen via CV 16 (PAR 050) ingesteld worden (zie
tabel op pagina 34).
31