Apparaat aansluiten
Zo verkleint u het gevaar van statische vonken, brand of explosies die tot zwaar lichamelijk letsel en materiële schade
kunnen leiden: aard het spuitapparaat en de systeemonderdelen en de objecten in de spuitomgeving conform de veilig-
heidsrichtlijnen in dit handboek.
Controleer of de elektrische stroomsterkte toereikend is en het stopcontact correct is geaard.
Als de stroom door een generator wordt opgewekt, gebruik dan minimaal een 7000 watt generator met spanningsre-
geling.
De slang en het pistool aansluiten
1.
Verwijder de kunststofkap van de schroefdraad en schroef de originele geleidende 210 bar-spuitslang aan de mate-
riaaluitvoer.
2. Sluit een airless-spuitpistool op het andere einde van de slang aan. Installeer geen sproeikop.
TIP:
Gebruik geen schroefdraaddichtingen of scharnierverbindingen, aangezien deze zelfdichtend zijn.
Vullen van de pakkingsmoer / de vloeistofhouder
1.
Verwijder de sproeibeveiliging en de kap.
2. Doe 5 druppels zuigerolie in de pakkingsmoer / de vloeistofhouder.
Het spuitapparaat spoelen
1.
Spoel het spuitapparaat. De spoelprocedure wordt beschreven op pagina 8.
Ontluchten en spoelen van het materiaal
Instructies:
Het apparaat is in de fabriek getest met lichte olie, die ter bescherming van de onderdelen in de materiaalpassages is
gelaten. Om vervuiling van het spuitmateriaal door olie te vermijden, moet het apparaat voor de inbedrijfstelling met
een geschikt oplosmiddel worden gespoeld.
Alvorens er met een nieuwe spuitopdracht kan worden begonnen, moet eerst het systeem worden ontlucht en het
materiaal dat nog in het spuitapparaat zit worden uitgespoeld.
OPGELET:
Het apparaat nooit droog laten lopen. Als er geen materiaal of water / oplosmiddel bij de rei-
niging wordt getransporteerd, dan het apparaat direct uitschakelen. Oorzaken controleren (zie pagina 18).
Oplosmiddel- en watergebaseerde materialen
Bij omschakelen van een materiaal op waterbasis naar een materiaal op oplosmiddelbasis, moet het apparaat eerst
kort met het betreffende oplosmiddel worden gespoeld.
Na verwerking van oplosmiddelgebaseerde materialen moet het apparaat altijd eerst met het betreffende oplosmiddel
en dan met water en zeepsop en vervolgens met water worden gespoeld. Nooit oplosmiddel in het apparaat achterla-
ten.
Bij omschakelen van een oplosmiddelgebaseerd materiaal naar een watergebaseerd materiaal, moet eerst met het
geschikte "zachte" oplosmiddel (bijv. terpentine) worden gespoeld; spoel vervolgens met water en zeepsop en dan nog
een keer met schoon water.
Bij spoelen met oplosmiddelen moeten het pistool en de emmer worden geaard.
Het apparaat moet voor elke verfwisseling, aan het einde van de werkdag, voor het opbergen en voor onderhoud gron-
dig worden gereinigd door het te spoelen.
40