en contragewichten mogen daarom
niet gebruikt worden om de grootte
van de portie te regelen tijdens het
wegen. Hiervoor wordt alleen de
hoeveelheidsregelknop (5) ge-
bruikt.
Controleweging
Er moet steeds worden gecontro-
leerd of het gewicht van de afgewo-
gen hoeveelheden overeenkomt
met de ingestelde grootte van de
porties, omdat variaties in de hoe-
danigheid van het graan of veran-
dering van de fijnweeginstelling een
andere instelling van de hoeveel-
heidsregelknop nodig kan maken.
Controle en regulering wordt als
volgt gedaan:
Het losmechanisme wordt gestopt
door de ledigingshaak (4) op te
tillen en linksom te draaien (tegen
de klok). De afgewogen portie blijft
dan in de weegbak staan.
Als de vulling is afgesloten geeft de
stand van de balanswijzer (2) de
grootte van de afgewogen portie
aan in verhouding tot de ingestelde
18
hoeveelheid. Als de wijzer op de
nul van de schaalverdeling (1)
staat, is de weging correct. Als de
wijzer bij b.v. -2 staat, dan is de
afgewogen portie 2 kg te weinig.
De fout wordt verbeterd door de
hoeveelheidsregelknop (5) linksom
te draaien (naar +).
Elke klik van de regelknop veran-
dert de grootte van de porties ca.
1/4 kg.
Let op: Het verdraaien van de re-
gelknop verandert niets aan het
afwegen van de alreeds gewogen
portie. De verandering treedt pas in
bij de volgende weging.
Hierna wordt het ledigingspalletje
(3) opgetild, waardoor de gewogen
portie wordt gelost en de proef
herhaald wordt tot de weegschaal
in balans is.
Nadat de controleweging beëindigd
is wordt het losmechanisme weer
aangezet door de ledigingshaak (4)
weer in de uitgangsstand te zetten.
Als het graan naar de weeginrich-
ting wordt gevoerd per transporteur,
moet men oppassen dat de trans-
porteur niet geblokkeerd wordt
tijdens de controleweging. Het kan
onder bepaalde omstandigheden
nodig zijn de transporteur voor
iedere controleweging te stoppen.
Fijninstelling
Om een nauwkeurige weging te
verkrijgen is het noodzakelijk de
graantoevoer vlak voor het einde
van de vulling van de weeginrich-
ting te beperken (fijnweging). Een
krachtige beperking van de toevoer
heeft echter tot gevolg dat de
weegsnelheid wordt verlaagd.
Daarom is het een voordeel de
toegevoerde hoeveelheid tijdens
het fijnwegen te kunnen regelen
naar gelang de eigenschappen van
het te wegen materiaal en de ge-
wenste weegsnelheid.
De fijnweging wordt ingesteld met
behulp van de stelschroef (8), die
de breedte van de toevoeropening
regelt.
Een richtlijn voor de maat van de
breedte van de toevoeropening
tijdens fijnwegen is voor het wegen
van haver 30-35 mm. Voor gerst,
rogge en tarwe 25-30 mm en voor
koolzaad, mosterdzaad e.d. 15-20
mm.
Het fijnwegen begint als de balans-
wijzer op punt B staat. Het te laat
beginnen van de fijnweging geeft
een onnauwkeurig weegresultaat.
Te vroeg beginnen verlaagt de
weegsnelheid. Het begintijdstip kan
met de stelschroef (9) veranderd
worden.