een verplaatsing tussen warmte- en echt beeld ontstaan. De-
ze verplaatsing kan met de GTC Transfer Software worden
gecompenseerd.
Het meetgereedschap biedt u de volgende mogelijkheden:
– 100 % infraroodbeeld
Uitsluitend het warmtebeeld wordt weergegeven.
– Beeld in beeld
Het weergegeven warmtebeeld wordt afgesneden en het
omringende gedeelte wordt als echt beeld weergegeven.
Deze instelling verbetert de ruimtelijke indeling van het
meetbereik.
– Transparantie
Het weergegeven warmtebeeld wordt transparant over
het echte beeld gelegd. Zo kunnen objecten beter worden
herkend.
Door op de pijltoetsen omhoog (5) of omlaag (10) te druk-
ken kunt u de instelling selecteren.
Verdeelschaal vastzetten
De aanpassing van de kleurverdeling in het warmtebeeld ge-
beurt automatisch, maar kan door op de rechter
functietoets (7) te drukken worden vastgezet. Dit maakt het
mogelijk om warmtebeelden te vergelijken die onder ver-
schillende temperatuuromstandigheden werden opgenomen
(bijv. bij de controle van meerdere ruimtes op koudebrug-
gen), of het verbergen van een extreem koud of heet object
in het warmtebeeld dat het beeld anders zou vertekenen
(bijv. radiator als heet object bij het zoeken naar koudebrug-
gen).
Om de verdeelschaal weer naar automatisch te schakelen,
drukt u opnieuw op de rechter functietoets (7). De tempera-
turen gedragen zich nu weer dynamisch en passen zich aan
de gemeten minimum- en maximumwaarden aan.
Meetfuncties
Om verdere functies op te vragen die u kunnen helpen bij de
weergave, drukt u op de toets Func (6). Navigeer in de weer-
gegeven opties met de pijltoetsen links (12) of rechts (8)
om een functie te selecteren. Selecteer een functie en druk
opnieuw op de toets Func (6).
De volgende meetfuncties staan ter beschikking:
– <Automatisch>
De kleurverdeling in het warmtebeeld gebeurt automa-
tisch.
– <Warmtezoeker>
In deze meetfunctie worden alleen de warmere tempera-
turen in het meetbereik als warmtebeeld weergegeven.
Het gedeelte buiten deze warmere temperaturen wordt
als echt beeld in grijstinten weergegeven. De weergave in
grijstinten verhindert dat gekleurde objecten abusievelijk
met temperaturen in verbinding worden gebracht (bijv.
rode kabel in schakelkast bij het zoeken naar oververhitte
bouwelementen). Pas de verdeelschaal met de pijltoets
omhoog (5) en omlaag (10) aan. Het weergegeven tem-
peratuurbereik wordt daardoor als warmtebeeld vergroot
of verkleind. Het meetgereedschap meet minimum- en
Bosch Power Tools
maximumtemperaturen verder mee en geeft deze aan de
uiteinden van de verdeelschaal (g) weer.
– <Koudezoeker>
In deze meetfunctie worden alleen de koudere temperatu-
ren in het meetbereik als warmtebeeld weergegeven. Het
gedeelte buiten deze koudere temperaturen wordt als
echt beeld in grijstinten weergegeven om gekleurde ob-
jecten niet abusievelijk met temperaturen in verbinding te
brengen (bijv. blauw kozijn bij het zoeken naar gebrekkige
isolatie). Pas de verdeelschaal met de pijltoets
omhoog (5) en omlaag (10) aan. Het weergegeven tem-
peratuurbereik wordt daardoor als warmtebeeld vergroot
of verkleind. Het meetgereedschap meet minimum- en
maximumtemperaturen verder mee en geeft deze aan de
uiteinden van de verdeelschaal (g) weer.
– <Handmatig>
Als sterk afwijkende temperaturen in het warmtebeeld
worden gemeten (bijv. radiator als heet object bij onder-
zoek van koudebruggen), dan worden de beschikbare
kleuren over een groot aantal temperatuurwaarden in het
bereik tussen maximum- en minimumtemperatuur ver-
deeld. Dit kan ertoe leiden dat fijne temperatuurverschil-
len niet meer gedetailleerd kunnen worden weergegeven.
Om een weergave van het te onderzoeken temperatuur-
bereik met meer details te verkrijgen, gaat u als volgt te
werk: nadat u naar de modus <Handmatig> bent gegaan,
kunt u de maximum- of minimumtemperatuur instellen.
Zo kunt u het temperatuurbereik vastleggen dat voor u re-
levant is en waarin u fijne verschillen wilt herkennen. De
instelling <Verdeelschaal terugzetten> past de verdeel-
schaal weer automatisch aan de gemeten waarden in het
gezichtsveld van de infraroodsensor aan.
Hoofdmenu
Om in het hoofdmenu te komen, drukt u eerst op de
toets Func (6) om de meetfuncties op te vragen. Druk nu op
de rechter functietoets (7).
– <Meting>
▪ <Emissiegraad> (c)
Voor enkele van de meest voorkomende materialen
kan er worden gekozen uit opgeslagen emissiegraden.
Kies in het menupunt <Materiaal> het juiste materi-
aal. De bijbehorende emissiegraad verschijnt in de re-
gel eronder. Wanneer u de precieze emissiegraad van
uw meetobject kent, kunt u deze ook als getalswaarde
in het menupunt <Emissiegraad> instellen.
▪ <Reflectietemp.> (b)
De instelling van deze parameter kan het meetresul-
taat vooral bij materialen met een lage emissiegraad
(= hoge reflectie) verbeteren. In sommige situaties
(vooral binnenshuis) komt de gereflecteerde tempera-
tuur overeen met de omgevingstemperatuur. Wanneer
objecten met sterk afwijkende temperaturen in de
buurt van sterk reflecterende objecten de meting kun-
nen beïnvloeden, dan moet u deze waarde aanpassen.
– <Indicatie>
▪ <Middelpunt> (k)
De punt wordt in het midden van het warmtebeeld
Nederlands | 69
1 609 92A 6KU | (25.10.2021)