Installatie
DE BEGRENZINGSDRAAD INSTALLEREN
Tijdens het installeren van de begrenzingsdraad dient men met enkele situaties rekening te houden, zoals beschreven in onderstaande tabel.
Tabel 1. Omgaan met afwijkingen en obstakels in het maaigebied
VARIATIE BINNEN HET MAAIGEBIED
Vaste obstakels die vlak met het gazon zijn waarover de grasmaaier
kan rijden (plaveistenen voor paden of gelijksoortig)
Vaste obstakels ± 1 cm hoog
NL
Vaste obstakels 1-5 cm hoog (kleine greppels, bloemperken of lage
stoepranden)
Vaste obstakels 5 cm of hoger (hekkens of muren)
Vaste obstakels hoger dan 15 cm die tegen een botsing bestand zijn
(bomen of heesters)
Vaste obstakels die lichtjes hellend zijn zoals stenen of grote bomen
met uitstekende wortels
Vaste obstakels die niet tegen een botsing bestand zijn
Lange en nauwe doorgangen en gebieden nauwer dan 1,5 m
Rand van een helling, weg, afgrond of water.
Hellingen tot 35% binnenin het maaigebied
Helling minder dan 15% aan de rand van het maaigebied
Helling meer dan 15% aan de rand van het maaigebied
OPMERKING: De helling wordt in procenten (%) aangegeven. De helling in procenten wordt berekend als het hoogteverschil in centimeter voor
elke meter. Als bijvoorbeeld het hoogteverschil 10 cm is, is de helling 10% steil.
12
GREENWORKSTOOLS.EU
PLANNING VAN DE BEGRENZINGSDRAAD
Leg de begrenzingsdraad onder de plaveistenen of in de voeg tussen
de plaveistenen.
Laat de grasmaaier nooit rijden over grind, mulch of een gelijksoortig
materiaal die de messen kan beschadigen.
Leg de begrenzingsdraad 10 cm van het obstakel.
Leg de begrenzingsdraad 30 cm van het obstakel.
Leg de begrenzingsdraad 35 cm van het obstakel.
Geen maatregelen nodig; de grasmaaier zal na een botsing met dit
soort obstakel draaien en verder maaien.
Leg de begrenzingsdraad 30 cm van het obstakel of verwijder het
obstakel.
Leg de begrenzingsdraad 30 cm van en rond het obstakel en keer
vervolgens terug langs dezelfde route.
Installeer een begeleidingsdraad.
Breng naast de begrenzingsdraad tevens een fysieke barrière van
minstens 15 cm hoog aan.
Geen maatregelen nodig; de grasmaaier kan werken op hellingen
tot 35% zolang de helling zich niet aan de rand van het maaigebied
bevindt.
Leg begrenzingsdraad op de normale manier.
Leg geen begrenzingsdraad, tenzij een vast obstakel (hekken
of muur) aanwezig is om te vermijden dat de grasmaaier het
maaigebied verlaat.
Als een deel van de buitenrand van het maaigebied meer dan 15%
steil is, leg de begrenzingsdraad op 20 cm van de vlakke grond voor
het begin van de helling.