5.7 Draagriem omdoen (afb. 9)
Leg de draagriem over uw schouders en stel de
lengte van de riem zo in, dat u kunt werken zon-
der vermoeid te raken. Trek daarbij om in te korten
aan de beide riemuiteinden (afb. 9, pos. 10a) of
om te verlengen aan de beide ontspanners (afb.
9, pos. 10b).
Aanwijzing: Mochten de riembevestigingshaken
(afb. 9, pos. 10c) aan het reservoir zijn losgeraakt,
haak deze dan weer in zoals te zien in afbeeldin-
gen 3a-3b.
6. Bediening
WAARSCHUWING!
Onderzoek het apparaat vóór het begin van het
werk op beschadigingen. Neem nooit een be-
schadigd apparaat in bedrijf.
•
Controleer het reservoir vóór/na elk gebruik
op beschadigingen.
•
Controleer de slang en alle schroefverbindin-
gen vóór/na elk gebruik op beschadigingen
en ondichtheid.
6.1 Inschakelen
Na de accu erin te hebben gezet schakelt u het
apparaat in met de Aan/Uit-schakelaar – scha-
kelaarstand 'I' (afb. 10, pos. 9).
6.2 Uitschakelen
Schakel het apparaat uit met de Aan/Uit-scha-
kelaar – schakelaarstand '0' (afb. 10, pos. 9).
6.3 Sproeien
WAARSCHUWING!
Neem het bijgevoegde boekje met de veiligheids-
instructies in acht.
•
Sproei niet met een te brede straal recht-
streeks op de planten of andere voorwerpen.
•
Als de trekker aan de pistoolgreep wordt
ingedrukt, dan kunnen er plotseling terugs-
lagkrachten optreden, en de sproeibuis kan
in het ongunstige geval in de richting van het
lichaam wijzen. Houd de pistoolgreep altijd
vast.
•
Sproei alleen met een verticaal of steil
rechtop hangend reservoir.
6.3.1 Sproeien aan/uit
•
Om te sproeien de trekker aan de pistoolg-
reep indrukken (afb. 11).
•
Na loslaten van de trekker stopt de sproeist-
raal.
Anl_GE_WS_18-150_Li_SPK9.indb 117
NL
•
Als de trekker ingedrukt en vervolgens naar
voor geschoven wordt (afb. 12), dan is hij
vergrendeld. Het apparaat sproeit zo lang,
tot de trekker weer naar achter getrokken en
losgelaten wordt.
Instructies!
1. Als er in de geïntegreerde pomp geen of te
weinig sproeivloeistof zit, dan loopt de pomp
na inschakelen van het apparaat. Druk meer-
dere seconden de trekker aan de pistoolg-
reep in. De pomp wordt gevuld, sproeimiddel
wordt onregelmatig uitgestoten. Als het spro-
eimiddel gelijkmatig wordt uitgestoten, dan
schakelt de pomp na loslaten van de trekker
uit en bij het indrukken weer in.
2. Als in het sproeimiddelreservoir een te ge-
ringe hoeveelheid sproeimiddel zit, dan zuigt
de pomp te weinig sproeivloeistof (vgl. 1.) en
loopt na loslaten van de trekker verder. Vul
sproeimiddel bij (z. hoofdstuk 5.3).
3. In het reservoir bevindt zich aan de rech-
terkant de aanzuigslang. Om het reservoir
tijdens het sproeien optimaal leeg te maken
neigt u het gelijktijdig licht naar voor en iets
naar de rechterkant.
6.3.2 Sproeistraal instellen
Aan het mondstuk kan de sproeistraal van punt-
vormig tot waaiervormig (fi jne sproeinevel) voor
een groter vlak worden ingesteld.
1. Onderbreek het sproeiproces.
2. Draai de instelbare sproeikop tegen de klok
in, zodat u een smallere tot puntvormige spro-
eistraal krijgt (afb. 13, pos. 1).
3. Als u de instelbare sproeikop met de klok
mee draait, dan krijgt u een bredere sproeist-
raal (afb. 13, pos. 1).
6.4 Transport
Bevestig de sproeibuis met de clip zijdelings aan
het reservoir (afb. 14) of aan het deksel (afb. 1).
Zorg ervoor dat de sproeikop niet de grond raakt.
Transporteer het apparaat aan het reservoirdek-
sel of aan de draagriem.
6.5 Na gebruik
Laat nooit sproeimiddel achter in het reservoir.
Volg hoofdstuk 7.
•
Controleer het reservoir vóór/na elk gebruik
op beschadigingen.
•
Controleer de slang en alle schroefverbindin-
gen vóór/na elk gebruik op beschadigingen
en ondichtheid.
- 117 -
22.10.2020 08:47:25