Voordat u de motor start, moet u deze procedure
meermaals uitvoeren om er zeker van te zijn dat
hendel en trekkabels correct functioneren.
Herhaal deze test nog eens bij gestarte motor.
Na loslaten van de motorstart-/motorstophendel
moet de motor binnen enkele seconden stoppen.
Is dit niet het geval, wend u dan tot de klanten-
service.
Gevaar: Het maaimes roteert als de motor wordt
gestart.
6.1 Motor starten
1. Vergewis u ervan dat de ontstekingskabel is
aangesloten aan de bougie.
2. Brandstofpomp (primer) (fi g. 6, pos. 2) 3x in-
drukken. Bij warmgelopen motor kan dit punt
wegvallen.
3. Ga achter de grasmaaier staan. Activeer de
motorstart-/stophendel (fi g. 5b) met de ene
hand. De andere hand aan de startergreep
houden.
4. Start de motor met de omkeerstarter (fi g. 1,
pos. 9a). Hiervoor de greep ca. 10 tot 15 cm
uittrekken (tot u een weerstand voelt), dan
met een fl inke ruk naar u toe trekken. Mocht
de motor niet aanslaan, nog eens aan de
greep trekken.
Aanwijzing! De trekkabel niet laten terug-
springen.
Aanwijzing! Bij koel weer kan het vereist zijn
om de startpoging meermaals te herhalen.
Rijaandrijving
Rijhendel/Koppelingshendel (fi g. 5a, pos. 1b):
Als u deze hendel bedient (fi g. 5c), wordt de kop-
peling voor de rijaandrijving gesloten en de gras-
maaier begint met lopende motor te rijden. Laat
de rijhendel op tijd los om de rijdende grasmaaier
te stoppen. Oefen het wegrijden en stoppen voor-
dat u voor de eerste keer gras maait, tot u vertrou-
wd bent met het rijgedrag.
6.2 Instructies voor het juiste maaien
Gevaar!
Open de uitwerpklep nooit als de opvangin-
richting wordt leeggemaakt en de motor nog
loopt. Het roterende mes kan verwondingen
veroorzaken.
Maak de uitwerpklep en de grasopvangzak
altijd zorgvuldig vast. Als u die wilt verwijde-
ren, moet u eerst de motor afzetten.
Anl_GC_PM_51_3_S_HW_SPK7.indb 70
NL
Zet vóór alle instel-, onderhouds- en repara-
tiewerkzaamheden de motor af en wacht tot
het mes niet meer draait. Trek de bougiestek-
ker eraf.
Maaien
De motor is ontworpen voor de maaisnelheid voor
gras, voor het uitwerpen van gras in de opvangz-
ak en voor een lange levensduur.
Maai enkel met een scherp en intact mes zodat
de grashalmen niet uitrafelen en het gazon niet
geel wordt.
Om een keurig maaipatroon te bereiken leidt u
de maaier in zo recht mogelijke banen. De banen
moeten elkaar steeds overlappen met enkele
centimeters zodat er geen stroken blijven staan.
De onderkant van het koetswerk van de maaier
schoon houden en afgezet gras zeker verwijde-
ren. Afgezet materiaal bemoeilijkt het starten,
doet afbreuk aan de maaikwaliteit en belemmert
het uitwerpen van het gras.
Op hellingen moet de maaibaan steeds dwars
over de helling verlopen. Het wegglijden van de
maaier kan door schuin omhoog verplaatsen wor-
den voorkomen. Kies de maaihoogte naargelang
de werkelijke lengte van het gras. Rijdt het gras
in meerdere beurten af zodat het gras per beurt
maximaal 4 cm korter wordt gereden.
Voordat u controles van welke aard dan ook aan
het mes uitvoert dient u de motor af te zetten.
Denk eraan dat het mes na het afzetten van de
motor nog enkele seconden blijft draaien. Probeer
nooit het mes te stoppen. Controleer regelmatig
of het mes correct bevestigd, in perfecte staat
en goed geslepen is. Slijp of vervang het mes
indien dit niet het geval is. Indien het roterende
mes een voorwerp raakt, de maaier uitschakelen
en wachten tot het mes helemaal stilstaat. Cont-
roleer vervolgens de toestand van het mes en de
meshouder. Als het mes beschadigd is, moet het
worden vervangen.
Mulchen (fi g. 4b)
Bij het mulchen wordt het maaigoed in de geslo-
ten behuizing van de maaier verkleind en weer
over het gazon verdeeld. Het opnemen en het
verwijderen van het gras valt weg.
Mulchen is alleen mogelijk bij relatief kort gras.
Optimale resultaten bereikt u alleen met een
- 70 -
22.10.2020 10:48:17