c) Aansluiting
Houd rekening met het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften"!
P2
GND
• Voer eerst de aansluitleidingen door de kabelvoeringen.
De afzonderlijke kleine kabeldoorvoering is voorzien voor de kabel van de temperatuursensor.
• Steek de kabel van de temperatuursensor door de meegeleverde krimpkous.
• Schroef beide leidingen van de temperatuursensor aan de overeenkomstige klemmen (boven in afbeeldingen 1+2
op platine "P2" en "GND") vast. De polariteit is daarbij niet van belang.
Let in elk geval op dat de kabel van de temperatuursensor tussen
de kabeldoorvoering en de twee schroefklemmen door de krimpkous
wordt beschermd. Dit dient voor de aanmaak van de dubbele isolatie
van de temperatuursensorkabel.
Maak de krimpkous aan een zijde in de kabeldoorvoering vast (krimp-
kous met de temperatuursensorkabel in de kabeldoorvoering vast-
draaien); aan het andere uiteinde in de buurt van de schroefklemmen
moet de krimpkous met een kabelbinder worden vastgemaakt.
• Isoleer de kabel van de nettoevoer en de aansluitleiding naar het koel-/verwarmingsapparaat overeenkomstig af en
bevestig hem aan de overeenkomstige schroefklemmen.
Uitgangen 3+4, "COMPR": Koelapparaat
Uitgangen 7+8, "DEFROST/HOT": Verwarmingsapparaat
Uitgangen 5+6, "POWER": Aan de netspanning aansluiten
De temperatuurregelaar schakelt afhankelijk van de gemeten temperatuur en de programmering, het
aangesloten koel- of verwarmingsapparaat in.
Aan de uitgangen 3+4 ("COMPR") of 7+8 ("DEFROST/HOT") is daarom de netspanning aangesloten.
Het aan de temperatuurregelaar aangesloten koel- of verwarmingsapparaat moet daarom over een nets-
panningsingang beschikken. Anders mag het niet met de temperatuurregelaar worden verbonden.
COMPR
230 V/AC, max. 8 A
N L
POWER
DEFROST/HOT
230 V/AC
230 V/AC, max. 2 A
63