Houder met sensor aan de beide sleuven hangen.
Zeskantbouten eventueel natrekken, zodat de houder
zonder kracht kan worden verwijderd en toch weinig spe-
ling heeft.
Controleren of de markering voor het rustniveau op
dezelfde hoogte als de uitloop zit.
Zorgen dat er niets tussen de beide sensorvingers is (bij-
voorbeeld de leiding voor de sensor).
Sensor zo in de houder plaatsen dat de sensorvingers
tegen het uitstroomprofiel aanzitten.
3.1.4
De sensor monteren op uitstroomprofielen met bijzondere afmetingen
Bij vrijstaande vetafscheiders met uitstroomprofielen met bij-
zondere afmetingen ("afgevlakte vorm" in plaats van ronde
buis, zie afbeelding A hiernaast) zijn speciale maatregelen
nodig om te zorgen dat de sensor correct wordt gemonteerd.
Bij uitstroomprofielen met bijzondere afmetingen moet met
het volgende rekening worden gehouden:
Het onderdeel heeft geen voorgevormde aanslag, maar
moet midden op het uitstroomprofiel worden geplaatst.
Het boorsjabloon moet tegen de bovenste rand van het
opzetstuk worden geplaatst (C).
Bij het kiezen van de twee boorgaten uit de vier voorge-
boorde openingen moet rekening worden gehouden met
de relatieve hoogte van de uitloop ten opzichte van de pijl
op de sensor. Op basis daarvan moet voor het bovenste,
middelste of onderste paar openingen in het boorsjabloon
worden gekozen. (B,C)
Na het monteren van de sensor moet de afstand van
de onderste sensorvinger naar het rustniveau van de
afscheider worden gemeten (D). Als deze afstand anders
is dan 50 cm, moet de instelling
tie|
in de besturingskast worden aangepast.
Afgezien van de hierboven genoemde instructies moet de
montage worden uitgevoerd zoals beschreven voor stan-
daarduitvoeringen.
016-286
|Niveaucompensa-
Montage-instructies
37 / 52