9. INGEBRUIKNAME
Plaats eerst batterijen in de 3 buitensensoren en pas daarna in het basis-
station.
Tijdens de ingebruikname moeten de buitensensoren zich in de buurt van
het basisstation bevinden (binnen de 1m afstand, maar niet onmiddellijk naast
elkaar).
Houd bovendien een afstand van minstens 1 m tot andere elektrische
apparaten (vb. televisietoestellen, computer, telefoon) en metalen onderdelen
(vb. radiatoren). Zo verzekert u dat het basisstation de buitensensoren
correct herkent.
a) Batterijen in de buitensensoren plaatsen
—
Open het batterijvak (17) aan de achterzijde van de buitensensoren, doordat u
het deksel van het batterijvakdeksel een stukje naar beneden schuift zodat het
kan worden afgenomen.
—
Plaats dan in elke buitensensor 2 batterijen van het type AAA/micro in het
batterijvak. Houd rekening met de juiste polariteit (plus/+ en min/-).
—
Sluit het batterijvak weer.
—
Plaats nu batterijen in het basisstation, zie volgende stap.
b) Basisstation
—
Open het batterijvak (14) aan de achterkant van het basisstation.
—
Plaats 2 batterijen van het type AA/mignon met de juiste polariteit in het
batterijvak van het basisstation (let op plus/+ en min/-).
—
Sluit het batterijvak weer.
—
Nadat de batterijen werden geplaatst, verschijnen alle schermsegmenten kort
op het scherm.
—
Vervolgens knippert links op het scherm het ontvangstsymbool bij elke van de
drie buitensensoren.
Het basisstation zoekt nu naar het signaal van de 3 buitensensoren. Als niet
alle buitensensoren worden herkend (vb. omdat er nog geen batterijen in de
buitensensor werden geplaatst), kunt u het zoeken later handmatig starten, zie
hoofdstuk 11.
103