Energie besparen
7
Energie besparen
Bij de weersafhankelijke regeling wordt de aanvoertempera-
•
tuur geregeld overeenkomstig de ingesteld verwarmingscurve.
Hoe kouder de buitentemperatuur, hoe hoger de aanvoertem-
peratuur. Om energie te besparen: Stel de verwarmingscurve
overeenkomstig de isolatie van het gebouw en de omstandig-
heden van de installatie zo laag mogelijk in (
gebruiksaanwijzing van de weersafhankelijke regelaar).
Vloerverwarming:
•
De aanvoertemperatuur niet hoger instellen dan de door de instal-
lateur aanbevolen maximale aanvoertemperatuur. (BV.: 60°C).
Door het verlagen van de ruimtetemperatuur tijdens spaarfa-
•
sen kan veel energie worden bespaard: Verlagen van de ruim-
tetemperatuur met 1 K (°C): tot 5 % energiebesparing. Niet
zinvol: De ruimtetemperatuur van dagelijks verwarmde ruimten
te laten dalen beneden +15 °C. De afgekoelde muren geven
dan koude af, de ruimtetemperatuur wordt verhoogd en zo
wordt meer energie verbruikt dan bij een gelijkmatige warmte-
aanvoer.
Goede warmte-isolatie van het gebouw: De ingestelde tempe-
•
ratuur voor
bespaard omdat de verwarming uitgeschakeld blijft. Stel het
schakelpunt voor
Laat bij het luchten het venster niet op een kier staan. Daarbij
•
wordt voortdurend warmte aan de ruimte onttrokken zonder
dat de ruimtelucht noemenswaardig wordt verbeterd.
Het is beter om kort, maar intensief te luchten (raam geheel
•
openen).
Draai tijdens het luchten de thermostaatkraan dicht of vermin-
•
der de gewenste kamertemperatuur op de FB 10.
82
Sparen wordt niet bereikt. Toch wordt energie
Sparen vroeger in.
bijbehorende
6 720 613 547 (2007/01)