De montage van de ballastbak op de eind- en dubbele steunen gebeurt via de schroeven van de wind-
geleideplaat. De bak wordt tussen de steun en de windgeleideplaat geschroefd.
Afb. 19
Monteer de inbusmoer met een koppel van 15 Nm.
Bevestig de windgeleideplaatclip aan de overlapping van de windgeleideplaten.
Afb. 20
2.6 Montage van ballastblokken
Plaats alle benodigde ballaststenen en ballastbakken volgens de statische berekening uit het
projectrapport op de begin-, dubbele en eindsteunen. Plaats de gebouwbeschermingsmat (PES-
membraan) telkens links en rechts onder de ballastblokken en -bakken. Voor de ballastbak 1775 zijn
vier beschermmatten (PES-membraan) voorzien.
De maximale breedte van een ballastblok voor het systeem bedraagt 200 mm. De gebruikte stenen
moeten bestand zijn tegen de plaatselijke weersomstandigheden en een drukbestendigheid van ten
minste 21 N/mm² hebben.
Variante I: Standaard ballast zonder bak; het ballast ligt rechtstreeks op de begin-, eind-
en dubbele steunen.
Variante II: Ballastbak 1775 met bevestiging op 2 steunen.
Afb. 21
De positie van het ballast moet steeds strikt in overeenstemming zijn
met de planningsdocumenten. Elke andere verdeling of weglating van
ballastelementen brengt de stabiliteit van de gehele installatie in gevaar
en vormt een enorm risico. Afwijkingen van de planning moeten altijd
met S:FLEX GmbH worden overeengekomen en alleen na schriftelijke
toestemming worden doorgevoerd.
Verlaat de werf pas als op elke module het ballast volgens het ballastplan
is gemonteerd!
De correcte positie van de ballaststenen en de beschermingsmatten
(PES-membraan) moet tijdens het jaarlijkse onderhoud worden
gecontroleerd. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om de
vereiste specificaties en het gewicht van het ballastblok te controleren.
© S:FLEX GmbH 03/2018 ● Technische wijzigingen voorbehouden
Montage LEICHTmount 2.1 S10
61