6.2 VOORBEREIDING
Reinig de accupool van stof en corrosieresten.
Uitsluitend voor open accu's: verwijder de afsluitdoppen van de accucellen. Controleer het vloeistofniveau in de
cellen, raadpleeg hiervoor de handleiding van uw accu. Vul gedestilleerd water bij tot het minimale vulpeil bereikt
is, niet méér. De vloeistof zet uit tijdens het opladen en de accu kan overstromen. Laat de cellen van de accu open tot
het opladen is voltooid.
Volg bij gesloten en onderhoudsvrije accu's de aanwijzingen van de accufabrikant heel nauwkeurig op.
6.3 DE ADAPTER-LAADKABEL MET DE POOLTANGEN AANSLUITEN
LET OP
Zorg ervoor dat de oplader niet is aangesloten op het stopcontact en dat de adapter-laadkabel niet is
aangesloten op de acculader.
Sluit altijd eerst de rode pluskabel (+) van de oplader op de pluspool van de accu aan. Daarna sluit u de zwarte
massakabel (-) op de minpool van de accu aan. Als u de accu in de ingebouwde staat oplaadt, sluit u de zwarte
minkabel (-) op de carrosserie (blank gedeelte) aan, zover mogelijk uit de buurt van de accu, carburateur en
brandstofleidingen. Houd deze volgorde steeds aan.
6.4 OPLADEN VAN DE BATTERIJ
Steek nu het netsnoer (positie A in het overzicht) van de acculader in het stopcontact. De achtergrondverlichting
van het display (positie D in het overzicht) is ingeschakeld. Het display toont de batterijspanning (positie 1 in het
overzicht) wordt weergegeven.
LET OP
Als de foutmelding „Er 1" op het display verschijnt, zijn de laadkabels niet goed aangesloten. Verwijder de
poolklemmen van de accupolen en sluit ze op de juiste manier aan.
6.4.1 SELECTIE VAN HET LAADPROGRAMMA
Om het laadproces te starten, drukt u herhaaldelijk op de keuzeschakelaar van het laadprogramma (positie C in het
overzicht) totdat het gewenste laadprogramma is ingesteld. Als er geen laadprogramma is ingesteld, wordt het laad-
proces niet gestart. Het laatst ingestelde laadprogramma wordt opgeslagen en kan de volgende keer dat de lader
wordt gebruikt worden gestart door de keuzeschakelaar één keer in te drukken. De laadprogramma's worden in de
volgende volgorde doorlopen (zie ook Fig. 2 in het overzicht):
1. 12 V-auto
2. 12 V- auto winter
3. 12 V-auto-AGM
4. 12 V-auto-Lithium
5. 12 V –motorfiets
Zodra het laadproces is begonnen, kan het laadprogramma niet meer worden gewijzigd. Als u wilt opladen met een
ander oplaadprogramma dan het ingestelde, moet u de stekker van het oplaadapparaat uit het stopcontact halen en
de accu loskoppelen van het oplaadapparaat (zie paragraaf 6.5). Wacht ca. 30 seconden tot het display donker is en ga
dan verder volgens paragraaf 6.4.1 en stel het juiste laadprogramma in.
Afhankelijk van de laadtoestand van de accu past het apparaat de laadstroom aan om de aangesloten accu optimaal
te laden. Alleen tijdens de hoofdlaadfase wordt geladen met de aangegeven maximale laadstroom. Kort voordat de
volledige laadcapaciteit wordt bereikt, wordt een lagere laadstroom gebruikt. Op deze manier wordt de accu voorzich-
tig en optimaal opgeladen tot de volledige capaciteit (zie ook paragraaf 6.4.4).
Het bewegende batterijsymbool op het display (positie 2 in het overzicht) geeft aan dat de batterij wordt opgeladen.
6. 12 V-motorfiets winter
7. 12 V-motorfiets-AGM
8. 12 V-motorfiets-lithium
9. 6 V-mode
10. 6 V-winter-mode
29