5. Begin nooit te zagen vooraleer u
een schone werkzone, stevige
voetensteun en een gepland
uitwijkpad van de vallende boom
hebt.
6. Houd de kettingzaag steeds stevig vast
met beide handen als de motor draait.
Gebruik een stevige greep met duim en
vingers die de hendels van de kettingzaag
omklemmen.
7. Houd alle lichaamsdelen uit de buurt van
de zaagketting als de motor draait.
8. Vooraleer u de motor start moet u zorgen
dat de zaagketting niet in contact komt
met enig object.
9. Draag de kettingzaag steeds met de motor
uitgezet, de kettinggeleider en zaagketting
langs achter en de geluiddemper uit de
buurt van uw lichaam.
10. Inspecteer de kettingzaag steeds voor elk
gebruik op slijtage, losse of beschadigde
onderdelen. Gebruik nooit een kettingzaag
die beschadigd, verkeerd afgesteld is of
die niet volledig en veilig is
geassembleerd. Zorg dat de zaagketting
ophoudt te bewegen als de
gashendeltrekker wordt losgelaten.
11. Alle kettingzaagwerkzaamheden buiten de
elementen opgesomd in de
gebruikershandleiding moeten worden
uitgevoerd door bekwame
kettingzaagtechnici. (Bijv., als verkeerde
werktuigen worden gebruikt om het
vliegwiel te verwijderen, of als een
verkeerd werktuig wordt gebruikt om het
vliegwiel vast te houden om de koppeling
te verwijderen, kan structurele schade aan
het vliegwiel optreden die vervolgens het
element kan doen uiteenvallen.)
12. Zet de motor steeds uit vooraleer u de
kettingzaag neerzet.
13. Wees uiterst voorzichtig bij het zagen van
klein kreupelhout en jonge boompjes,
aangezien broze materialen de
zaagketting kunnen vastgrijpen en naar u
worden geslingerd of u uit evenwicht
kunnen brengen.
14. Bij het zagen van een tak die onder
spanning staat, moet u opletten voor het
terugspringen, zodat u niet wordt getroffen
47