FM10_flex.qxp_Innenseiten_FM10 flex.qxd 08.02.18 16:29 Seite 21
schade die het gevolg is van ondeskundige
reparaties of wanneer onderdelen niet door
originele GLORIA-onderdelen werden ver-
vangen en de reparatie niet door de klan-
tenservice van GLORIA of een bevoegde vak-
handelaar werd uitgevoerd. Dit geldt even-
eens voor accessoires.
GEVAAR!
Levensgevaar door brand en/of explosie!
Door onjuist gebruik van het apparaat kunnen
levensgevaarlijke situaties ontstaan!
Volg daarom de volgende veiligheidsaanwij-
zingen op:
l
Bij de omgang met gevaarlijke stoffen dient
men geschikte veiligheidskleding, inclusief
veiligheidshandschoenen en ademhalings-
bescherming te dragen.Buiten het bereik
van ontstekingsbronnen blijven en voor een
goede ventilatie op de werkplek zorgen.
l
Ontvlambare stoffen mogen niet met het
apparaat worden aangebracht.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor de gezondheid door contact
met de reinigingsvloeistof!
Reinigingsvloeistof kan bij inademing, inslik-
ken of opname door de huid tot beperkte ge-
zondheidsproblemen leiden. Bij het optreden
van symptomen of in geval van twijfel een
arts raadplegen. Volg daarom de volgende
veiligheidsaanwijzingen op:
-Veiligheidsaanwijzingen op de etiketten van
het reinigingsmiddel opvolgen. Bepaalde
schuimreinigers vereisen het gebruik van
een veiligheidsbril, veiligheidshandschoe-
nen of andere veiligheidsmaatregelen.
- Vraag altijd het veiligheidsinformatieblad in
overeenstemming met richtlijn 1907 / 2006
/ EG aan de fabrikant van het sproeimiddel.
Daarin vindt u voor elk middel de aanbevo-
len veiligheidsuitrusting en maatregelen.
Apparaatelementen
A Activeringsknop
B Pomphendel
C Veiligheids-/drukreduceerventiel
D Ventiel device compleet
E Scharnierstuk
F Sproeierbuis
G Schuimpatroon
H Aansluitnippel
I Dichting
J Vlakstraler
K Wartelmoer
L Tank
Het gebruik overeenkomstig
de bestemming
l
Het schuimsproeier FM10 flex dient voor het
verschuimen van vloeibare reinigingsmidde-
len, voor zover deze de gebruikte materialen
niet aantasten.
l
Met het apparaat mogen alleen middelen
worden gespoten die voor verschuiming ge-
schikt zijn. De schuimvorming wordt beïn-
vloed door:
1. de concentratiegraad van het middel in de
oplossing.
2. de hardheid van het water.
3. de neigingsgevoeligheid van het middel om
schuim te vormen.
4. het geplaatste schuimpatroon (G).
Men dient de aanwijzingen van de fabrikant van
het middel op te volgen.
21
NL