*Er bevindt zich een voedingsled links van dit blok op beide toestellen
4. Montageplaats
Zorg ervoor dat er geen storende elementen tussen de 2 toestellen
•
staan (bomen, struiken, waslijnen etc.).
Zorg ervoor dat er geen sterk licht (zon, koplampen etc.) direct op de
•
zender of ontvanger kan schijnen. Als een sterk licht lange tijd in de
optische as schijnt, zal dit geen foute detectie opleveren, maar zal het
wel de levensduur van de toestellen inkorten.
Plaats de toestellen niet waar ze aangetast kunnen worden door vuil
•
water of directe zeenevel.
Installeer de toestellen niet op onstabiele ondergronden.
•
Plaats de ontvanger binnen het detectiebereik (∅ 0.9m/3ft op
•
30m/100ft) van de zender.
Plaats de sensoren op een hoogte van 0,8 tot 1 m, de ideale hoogte om
•
menselijke voorbijgangers te bespeuren.
Met de regelingen van het sensorblok ([7] en [9]), is een groot aantal
•
montagecombinaties mogelijk. Zie "6. Afstelling" om de toestellen
precies af te regelen.
5. Bedrading / Contactpunten
Contactpunt 1 is voor de 10 tot 30V DC positieve voedingskabel op
•
beide toestellen.
Contactpunt 2 is voor de 10 tot 30V DC negatieve voedingskabel op
beide toestellen.
De voedingskabels moeten op deze contactpunten aangesloten worden.
Contactpunten 6 en 7 vormen een 'knoeibeveiliging': ze zijn verbonden
•
door een droog contactrelais.
Als de afdekkap verwijderd wordt, is er geen contact.
Op deze contactpunten dienen geen draden aangesloten te worden.
Op de ontvanger is contactpunt 3 normaal verbonden met contactpunt 4
•
en als er een detectie gebeurt, wordt het contact met contactpunt 4
verbroken en wordt er contact gemaakt met contactpunt 5.
Het hangt dus van uw controlepaneel af of u contactpunten 3 en 4 of
contactpunten 3 en 5 dient aan te sluiten op uw controlepaneel.
Maximale bedradingafstand:
Opmerking: als er twee of meer sets aangesloten worden, moet de
maximale kabellengte zoals hierboven aangegeven gedeeld worden door het
aantal sets.
Draad / dikte
V. 02 – 27/11/2013
PEM300D
Spanning
12 V
10
24 V
©Velleman nv