c) Instellen van de stroombegrenzing
Stel eerst het toegelaten bedrijfsvoltage van de te gebruiken verbruiker in met behulp van de beide
spanningsregelaars "VOLTAGE" (5) en "FINE" (6) (zie hoofdstuk 8. b).
De ingestelde spanning mag niet bij de uitgangsbussen beschikbaar zijn en de LED-aanduiding (3) voor
de actief geschakelde uitgangsbussen mag niet branden.
Mocht de LED-aanduiding (3) toch branden, bedien dan de druktoets (4) voor het activeren/deactiveren
van de uitgangsbussen, zodat de spanning bij de uitgangsbussen wordt uitgeschakeld en de LED-
aanduiding (3) uitgaat.
• Stel de gewenste maximale stroomsterkte voor de uitgangsstroombegrenzing in met de draairegelaar "CURRENT"
(11). De op dat moment ingestelde stroomwaarde wordt door middel van de LED-aanduiding "A" (1) weergegeven.
• Als de regelaar met de wijzers van de klok mee wordt gedraaid, dan gaat de stroomwaarde omhoog, en als de
regelaar tegen de wijzers van de klok in wordt gedraaid, dan gaat de stroomwaarde omlaag.
• Schakel het laboratorium-netapparaat uit met de aan/uit-schakelaar (positie "OFF") nadat u de maximale
stroomwaarde hebt ingesteld.
Wanneer de beide draairegelaars voor de spanningsinstelling (5 en 6) op de linker aanslag zijn ingesteld,
dan toont de spanningsweergave op de display 00.0 volt.
Als dan ook de draairegelaar "CURRENT" (11) voor de uitgangsstroombegrenzing tot de linker aanslag
wordt gedraaid, dan gaat het laboratorium-netapparaat over in de stroomgeregelde toestand en verschijnt
er een minimale waarde in de spanningsweergave.
Dat gebeurt om schakel-technische redenen en is geen fout in het laboratorium-netapparaat.
d) Aansluiten van verbruikers
Controleer eerst of het totale vermogen van alle verbruikers samen het maximumvermogen van het laboratorium-
netapparaat niet overschrijdt.
• Zorg ervoor dat de verbruikers altijd zijn uitgeschakeld, wanneer ze met het laboratorium-netapparaat worden
verbonden. Anders kunnen er vonken ontstaan die zowel de uitgangsbussen als de stekkers beschadigen.
• Schakel het laboratorium-netapparaat in.
• Stel het voor de desbetreffende verbruiker benodigde bedrijfsvoltage in.
• Stel de stroombegrenzing op de benodigde waarde in.
• Verbind de plus-aansluiting (+) van de verbruiker met de plus-uitgangsbus (7) van het laboratorium-netapparaat
en de minus-aansluiting (-) van de verbruiker met de minus-uitgangsbus (9) van het laboratorium-netapparaat.
Gebruik kabels met voldoende capaciteit met 4mm banaanstekkers of gebruik standaard laboratoriumkabels.
• Aard de verbruiker via de daarvoor voorziene aardingsaansluiting (8) van het laboratorium-netapparaat.
• Bedien de druktoets (4) voor het activeren/deactiveren van de uitgangsbussen, zodat de spanning bij de uitgangen
wordt vrijgeschakeld en de LED-aanduiding (3) gaat branden.
Zodra de spanning bij de uitgangsbussen wordt vrijgeschakeld en de verbruiker is aangekoppeld, dan
worden de actuele waarden voor stroom en spanning op de LED-displays (1 en 2) weergegeven.
Afhankelijk van de bedrijfssituatie van het laboratorium-netapparaat (stroom- of spanningsgeregeld) gaat
de rode LED-aanduiding "CC" (13) voor de stroombegrenzing branden of de groene LED "CV" (12) voor
de spanningsregeling.
50