Niet-verstelbare toevoer aansluiten
Deksel losschroeven en verwijderen.
Controleren of de afdichting nog vlak met de bedoelde
positie ligt.
Afdichting invetten.
Meegeleverde toevoeraansluiting (DN100 of 150) met
dezelfde schroeven weer monteren.
Leiding aansluiten.
In hoogte verstelbare toevoer aansluiten
Alleen in de gemarkeerde, vlakke boorvlakken boren.
Voldoende afstand tot de rand van het boorvlak aanhou-
den.
KESSEL-gatenzaag (art.nr. 500100 of 500101) of gelijk-
waardig gebruiken voor het boren van extra leidingen.
Een voor de leiding geschikte gatenzaag klaarzetten
(max. DN150)
Gat binnen de markering boren.
Passende afdichting voor buisdoorvoer (toebehoor) plaat-
sen.
De toevoerleiding invetten en door de afdichting voor
buisdoorvoer schuiven.
4.2.2
Kabeldoorvoer en be- en ontluchtingsleiding plaatsen
Indien vereist kunnen de aansluitingen van de kabeldoor-
voer (A) en/of de be- en ontluchtingsleiding (B) onderling of
met een deksel (C) worden verwisseld.
Inbouw- en bedieningshandleiding
81 / 116