6
Ervoor zorgen, dat er geen knopen in de lastketting zitten. Wanneer er knopen in de lastketting
zitten, moeten deze er voor gebruik van het apparaat worden uitgehaald.
7
Ervoor zorgen, dat de lastketting voor elk gebruik aan de lasteindpen bevestigd is.
8
Ga in dezelfde positie en onder dezelfde hoek staan als het aandrijfwiel, wanneer u aan de
handketting trekt. Trek niet onder een schuine hoek a.u.b. Er moet een veilige positie ingeno-
men worden.
9
De last niet boven personen heffen. Nooit toestaan dat iemand onder de last komt. Wanneer u
een last heffen wilt, de personen in de omliggende omgeving waarschuwen.
10 Geen personen met het kettinghijswerk heffen.
11 De last moet stevig aan de haak zitten. Probeer niet om de last met de punt van de lasthaak
te heffen.
12 Gelijkmatig aan de handketting trekken om plotselinge stoten of knopen te voorkomen.
13 Wanneer de ketting geblokkeerd is of niet verder getrokken kan worden, moet u stoppen. Con-
troleer en verhelp het probleem. Probeer niet om het kettinghijswerk met geweld te bedienen.
De last niet in de lucht laten hangen.
14 De last niet verder dan de bruikbare lengte van de ketting laten zakken. Wanneer de ketting
tussen het kettingwiel en de lasteindpen te strak getrokken wordt, kunnen beschadigingen wor-
den veroorzaakt.
15 Sta niet toe, dat de last met het kettinghijswerk in contact komt, anders wordt de vrije draaiing
geblokkeerd en kunnen beschadigingen ontstaan, of kan de ketting in de knoop raken of het
wiel blokkeren.
16 Regelmatige controle en onderhoud uitvoeren. Alle beschadigde of gebrekkige onderdelen
moeten door een vakman worden vervangen.
17 De kettingfunctie moet zowel onder „last" als onder „geen last" voor de bediening voldoende
grondig gecontroleerd worden.
18 Ervoor zorgen, dat het gewicht van de last kleiner dan het nominale gewicht van het ketting-
hijswerk is. In twijfelgevallen, het kettinghijswerk niet gebruiken.
19 Het kettinghijswerk nooit overbelasten.
20 De veiligheidsprocedure, controles en smeringen voor en tijdens de bediening uitvoeren. Het
kettinghijswerk alleen bedienen, wanneer dit in correcte staat is.
21 Er altijd voor zorgen dat de kettingen verticaal recht lopen en niet in de knoop zitten.
22 De handketting en de lastketting nooit in een schuine hoek trekken.
23 Gebruik het kettinghijswerk niet in een explosieve omgeving of in vochtige ruimtes.
24 Controleer de lastketting (1), handketting (2), bevestigingshaak (3), lasthaak (4), lastpen (5),
het aandrijfwiel (6) en snapslot (7) regelmatig op defecten; speciaal ook na langere standtijd.
25 Stel de handketting (2) zo in, dat het keerpunt van de handketting (2) op een hoogte tussen
500-1000 mm boven de grond ligt.
26 Let op alle tijdens het gebruik optredende defecten. Bij bijzonderheden tijdens het gebruik het
kettinghijswerk direct buiten werking stellen.
27 De omgevingstemperatuur bij gebruik moet tussen -10°C en +50°C liggen.
44
NL/BE