8
NL
7. PROBLEEMOPLOSSING
PROBLEMEN
a) Startproblemen
b) Onregelmatige
werking
c) Vermogenverlies
tijdens het werk
8. TECHNISCHE GEGEVENS
8.1
VLOEISTOFFEN EN RESERVEONDERDELEN
Brandstof .............................................................................................. Benzine loodvrij (groen) minimum 90 N.O.
Motorolie: van 5 tot 35 °C .......................................................................................................................... SAE 30
van -15 tot +35 °C .................................................................................................................... 10W-30
Inhoud carter ................................................................................................................................................ 1,2 liter
Soort bougie ................................................................................ QC12YC / RC12YC (Champion) of gelijksoortig
Afstand tussen de elektroden ............................................................................................................ 0,6 - 0,8 mm
MOGELIJKE OORZAAK
– Geen brandstof
– Oude brandstof of afzettingen in de tank
– De startprocedure is niet correct
– Losgekoppelde bougie
– Bougie nat of elektroden van de bougie
vuil of op onjuiste afstand
– Verstopte luchtfilter
– Olie niet gepast aan het seizoen
– Verdamping van de brandstof in de
carburateur door te hoge temperaturen
– Brandstofproblemen
– Startproblemen
– Elektrodes van de bougie vuil of ongepaste
afstand
– Dop van de bougie niet goed aangebracht
– Verstopte luchtfilter
– Versnellingshendel in de stand «CHOKE»
– Brandstofproblemen
– Startproblemen
– Verstopte luchtfilter
– Brandstofproblemen
OPLOSSING
– Controleren en bijvullen (zie 5.1.3)
– Leeg de tank en vul met nieuwe brandstof
– Voer de startprocedure goed uit (zie 5.2)
– Controleren of het kapje goed op
de bougie zit (zie 5.1.4)
– Controleren (zie 6.6)
– Controleren en reinigen (zie 6.5)
– Vervangen door een gepaste olie (zie 6.3)
– Enkele minuten wachten en een nieuwe
startpoging ondernemen (zie 5.3)
– Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
– Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
– Controleren (zie 6.6)
– Controleer of de dop stabiel aangebracht
is (zie 5.1.4)
– Controleren en reinigen (zie 6.5)
– Zet de hendel in de stand «FAST»
– Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
– Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum
– Controleren en reinigen (zie 6.5)
– Contact opnemen met een geautoriseerd
Servicecentrum