2. Op het verbindingsstuk (1) wordt een voldoende stevige rubber slang (2) aangesloten
(stevig genoeg om vervorming en hieruit mogelijk voortvloeiende vernauwingen te voor-
komen).
3. De slang vastzetten met een slangklem (3) en hem naar een afvoer leiden.
4. Controleren of de slang genoeg hoogteverschil heeft om een natuurlijke afvloeiing van
de condens te verzekeren.
5. Controleren of de afvoer goed functioneert door rechtstreeks (een beperkte hoeveel-
heid) water in het bakje van het buitenelement te gieten.
N.B.: de set wordt standaard met het apparaat meegeleverd bij versies met warmtepomp.
INSTALLATIE VAN HET BINNENELEMENT
Keuze van de plaats van installatie. Uitgaande van de condities die zijn aangegeven in het gedeelte
"Installatieschema's", het element zo laag mogelijk plaatsen, maar er hierbij in elk geval voor zorgen dat er 10 cm vrije
ruimte boven het element is. Alvorens het element aan de wand te bevestigen, controleren of de muur in staat is het
gewicht van het element te dragen, of de luchtstroom niet belemmerd wordt door gordijnen of andere voorwerpen en
of de positie geschikt is om een optimale verdeling van de lucht binnen de ruimte te garanderen.
Installatie. Nadat de plaats van installatie van het binnenelement is gekozen, de bevestigingsplaat als mal gebruiken
om de exacte positie voor de expansiepluggen en voor het doorlaatgat door de wand vast te stellen. Afb. raadplegen
om te zien welke afmetingen de ruimte moet hebben om een correcte installatie te verzekeren.
De plastic behuizing van het element is voorzien van voorgesneden gaten (zie afb. 3 van het gedeelte "Overige instal-
laties van het muurelement") die indien nodig verwijderd kunnen worden om de koelleidingen en de kabels door te kun-
nen voeren.
C
70
40
Als volgt te werk gaan:
1.De plaat op de juiste hoogte op de wand plaatsen en zo horizontaal mogelijk beve-
stigen (een waterpas gebruiken).
2. De bevestigingsgaten aftekenen.
3. Met behulp van een boor met een boorpunt van Ø8 mm, de bevestigingsgaten
boren en de expansiepluggen in de gaten plaatsen.
4. De uitgangszijde van de verbindingsslangen kiezen. Aangeraden wordt de uit-
gang rechtsachter te gebruiken, maar als dat niet mogelijk is, dient u de paragraaf
"OVERIGE INSTALLATIES" te raadplegen.
5. Een gat van Ø70 mm in de wand boren (Afb. 3), met een lichte neerwaartse hel-
ling naar buiten toe, en hierbij aan één kant van de muur (A) beginnen te boren en
aan de andere kant (B) eindigen om te voorkomen dat u de muur stukmaakt.
6. De plaat met de bijbehorende schroeven in de vier eerder geboorde gaten beve-
stigen.
7.De buisstukken die nodig zijn voor de aansluiting op het buitenelement zorgvuldig
oplichten en draaien en ze door het gat van Ø 70 mm voeren.
8. De condensafvoerslang door hetzelfde gat voeren. Afhankelijk van uw persoonlij-
ke vereisten kan deze buis ook in andere richtingen worden gevoerd, op voorwaar-
de dat er altijd een minimale helling wordt ingebouwd zodat de condens goed kan
wegstromen.
9. Het binnenelement stevig aan de haken van de bevestigingsplaat hangen.
10. Door het element naar rechts en naar links te bewegen controleren of het goed
bevestigd is.
N.B.: om de bevestiging van het element aan de plaat te vergemakkelijken, het
onderste gedeelte van het element opgelicht houden en vervolgens in loodrechte
stand omlaag brengen waarbij u de beschermhuls begeleidt (Afb. 4).
De perfectionering van al deze handelingen aan de hand van de specifieke installa-
tievereisten wordt hoe dan ook overgelaten aan de ervaring van de installateur zelf.
All manuals and user guides at all-guides.com
INSTALLATIE VAN HET APPARAAT
A
B
70
40
Mod.
7000
9000
12000 18000 24000
A
387
447
B
165
165
C
158
158
D
240
240
E
16
16
F
179
243
Afb. 2
760
100
175
313
25
255
Afb. 3
Afb. 4
15