6. ALS DE BOOR IS VASTGELOPEN, wordt
dit meestal veroorzaakt doordat hij te zwaar
belast is of door onjuist gebruik. LAAT DE
DRUKSCHAKELAAR ONMIDDELLIJK LOS,
verwijder het boortje uit het werkstuk en stel
de reden van het vastlopen vast. KLIK DE
DRUKSCHAKELAAR NIET AAN EN UIT
IN EEN POGING OM DE VASTGELOPEN
BOOR WEER TE STARTEN — HIERMEE
KAN SCHADE AAN DE BOOR WORDEN
TOEGEBRACHT.
7. Om het vastlopen te minimaliseren of om niet
door het materiaal heen te breken, vermindert u
de druk op de boor en haalt u het boortje door
het laatst aangeboorde deel van het gat terug.
8. Laat de motor lopen terwijl u het boortje uit een
boorgat haalt. Hierdoor loopt het niet vast.
9. Met variabele snelheidsboren is het niet nodig
om een gat te maken waar er moet worden
geboord. Gebruik een lage snelheid om het
gat aan te boren en versnel dit door harder op
de drukschakelaar te drukken als het gat diep
genoeg is om te boren zonder dat het boortje
eruit glipt.
Hamerboorbediening (alleen DCD737
en DCD795) (afb. 1, 5)
1. Zet de kraag (c) op het hamerboorsymbool.
2. Selecteer de hoge snelheid (2) instelling door
de versnellingswissel (d) naar achter te schuiven
(weg van de bithouder).
BELANGRIJK: Gebruik hardmetalen boortjes
of alleen metselwerkboortjes.
3. Boor met net genoeg kracht op de hamer zodat
deze niet te veel speling heeft of "hoger" dan
het boortje komt. Door te veel kracht worden er
lagere boorsnelheden bereikt, wordt er teveel
hitte ontwikkeld en een lagere boorsnelheid.
4. Boor recht en houd het boortje hierbij in een
rechte hoek ten opzichte van het werk. Oefen
niet teveel druk op het boortje uit als u aan het
boren bent omdat hierdoor de uitsparingen
van het boortje vol met puin of zaagsel
kunnen raken en dat resulteert in een lagere
boorsnelheid.
5. Als de hamersnelheid tijdens het boren van
diepe gaten langzamer wordt, trekt u het boortje
gedeeltelijk uit het gat terwijl u het gereedschap
laat draaien om zo vuil uit het gat te verwijderen.
OPMERKING: een soepele, gelijkmatige uitstroom
van stof uit het gat geeft de juiste boorsnelheid aan.
Schroevendraaierbediening
(afb. 1, 6)
1. Draai de draaimoment kraag (c) in de stand van
uw keuze.
2. Pas het gewenste bereik van snelheid/
draaimoment met de versnellingswissel (d)
aan de snelheid en het draaimoment van de
geplande handeling aan.
OPMERKING: Gebruik de laagste
draaimoment instelling die nodig is om de
schroef tot de gewenste diepte te draaien. Hoe
lager het nummer, hoe lager het draaimoment.
3. Plaats het gewenste bevestigingsaccessoire in
de boorhouder zoals u met ieder boortje zou
doen.
4. Voer enkele testruns op een proefstukje uit of
in gebieden die niet zichtbaar zijn om de juiste
positie van de koppelingskraag vast te stellen.
5. Begin altijd met een lagere momentwaarde-
instelling, ga vervolgens naar een hogere
momentwaarde-instelling om schade aan het
werkstuk of de bevestiging te voorkomen.
ONDERHOUD
Uw elektrisch gereedschap van D
ontworpen om gedurende een lange periode te
werken met een minimum aan onderhoud. Een
blijvend goede werking is afhankelijk van goede
verzorging en regelmatig reinigen.
WAARSCHUWING: Om het risico op
ernstig letsel te verkleinen, dient u
het gereedschap uit te schakelen en
de accuset te verwijderen voordat u
hulpstukken of accessoires aan- of
afkoppelt. Een toevallige activering kan
letsel toebrengen.
Aan de lader en de accu kan geen onderhoud
worden verricht. Er zitten in het apparaat geen
onderdelen die onderhoudswerkzaamheden door de
gebruiker vereisen.
Smering
Uw elektrisch gereedschap behoeft geen extra
smering.
NEDERLANDS
WALT is
E
103