Waarschuwing tegen onjuist gebruik
De wettelijke bepalingen dwingen ons echter deze aanwijzingen tegen onjuist gebruik toe te voegen.
Veel zal als vanzelfsprekend bij u overkomen. Bedenk echter, dat deze aanwijzingen onder alle toe-
passings-condities moeten worden aangehouden en dat we iedere aansprakelijkheid voor schade
afwijzen, die op zijn minst medeveroorzaakt wordt door het niet aanhouden van deze gebruiksaan-
wijzingen.
Door het ingebruiknemen van de sneeuwkettingen verklaart u, dat u c. q. het verantwoordelijke per-
soneel deze aanwijzigingen ter kennis zult nemen en opvolgen.
In het geval deze niet worden opgevolgd doet u afstand van enigerlei aanspraak bij de fabrikant, de
importeur en alle handelaars. Het niet opvolgen van de aanwijzigingen kan aanzienlijke persoonlijke en
materiele schade (verkeersongevallen) met aanzienlijke consequenties tot gevolg habben.
1. Sneeuwkettingen nooit voor een ander doel dan voor montage op voertuigbanden gebruiken. Deze
kettingen (ook de reserveonderdelen) zijn gehard tegen slijtage en mogen daarom niet worden
gebruikt om te trekken, heffen of op andere wijze afwijkend van het doel worden gebruikt.
2. Kettingen alleen op banden monteren, welke staan vermeld op het af montage etiket op de ver-
pakking. De kettingen passen op nieuwe banden, die overeenkomen met de ETRTO-standaard en
die op de bijbehorende velgen zijn gemonteerd. Vernieuwde banden zijn vaak groter, zodat de
pasvorm van de ketting niet in alle gevallen is gegeven en moet worden gecontroleerd. Opgelet,
altijd de instructiehandleiding van het voertuig raadplegen. Gebruik geen kettingen met een onge-
schikte pasvorm. De luchtdruk van de banden volgens de voorschriften van de fabrikant van het
voertuig controleren. Het is niet toegestaan de bandendruk voor de montage te reduceren en na
montage te verhogen. Daardoor kan de ketting te sterk gespannen worden, hetgeen schade
(scheuren, breuken) van de ketting en de band kan veroorzaken.
3. Reeds gebruikte kettingen moeten voor iedere montage visueel worden gecontroleerd. Bij
beschadigingen of breuken mag de ketting in geen geval worden gemonteerd. Geen
sneeuwketting monteren, waarbij meer dan de helft van de draaddikte is versleten, al is het
maar bij één kettingschakel.
4. De kettingen moeten altijd paarsgewijs op één as worden gemonteerd.
5. Alle punten van de montagehandleiding moeten worden opgevolgd. Het niet aanhouden van de
montagehandleiding kan tot het verkeerd functioneren van de kettingen leiden en tot schade aan
het voertuig, evenals een verhoogd gevaar voor ongevallen.
6. Voor het in bedrijf stellen van het voertuig moet de correcte montage van de ketting worden
gecontroleerd.
7. Na een korte rij-afstand (ca. 50-100 m) moeten de kettingen worden gecontroleerd op perfecte
positie en (indien nodig) worden nagespannen.
8. Sneeuwkettingen moeten niet verder dan nodig worden aangespannen. Het te sterk spannen
kan schade aan de ketting en de band veroorzaken.
9. Na montage controleren, of geen delen van de ketting tegen onderdelen van het voertuig schuren.
10. Bij een goed met sneeuw bedekte rijbaan niet sneller dan 50 km/h rijden en bij een gedeeltelijk
sneeuwvrije rijbaan aanzienlijk langzamer rijden.
11. Er moet op worden gelet dat de wielen niet doordraaien. Dat kan beschadiging van de kettin-
gen door grotere slijtage tot gevolg hebben. Maximale snelheid 50 km per uur.
12. De kwaliteit en de slijtage van de sneeuwkettingen moeten iedere 20 km c. q. na het berijden
van lange sneeuwvrije rijstroken worden gecontroleerd.
NL