4.2 AUDIOKABEL
Bij installatie van de audiokabel tussen de cinchuitgang van de autoradio en de cinchingang van de versterker in de auto
dient er zo mogelijk voor gezorgd te worden dat de audiokabel en de voedingskabel niet aan dezelfde kant van de auto
worden gelegd. Het verdient de voorkeur de kabels ruimtelijk gescheiden te installeren, d.w.z. de stroomkabel in de
linkerkabelschacht en de audiokabel in de rechterkabelschacht of omgekeerd. Hierdoor wordt beïnvloeding van het
audiosignaal door stroomstoringen voorkomen.
4.3 LUIDSPREKERAANSLUITINGEN
•
In de standaard bedrijfsmodus (dat betekent telkens een luidspreker aan elk afzonderlijk versterkerkanaal)
bedraagt de kleinste afsluitweerstand 2 ohm per kanaal.
•
In brugmodus (telkens twee versterkeruitgangen samen geschakeld) wordt de kleinste afsluitweerstand verdubbeld
tot op 4 ohm.
In Tri-modus mag de impedantie niet minder bedragen dan 2 ohm per kanaal.
•
•
Sluit de luidspreker minklemmen nooit aan op het chassis van het voertuig.
Verbind de +12 V voedingsspanning nooit met een luidsprekeruitgang. Hierdoor wordt de versterkeruit gangstrap
•
verwoest.
Indien de versterker met lagere afsluitwaarden of zoals boven beschreven fout wordt bedreven, kann hierdoor de
versterker zelf en de luidspreker worden beschadigd. In dit geval vervalt de garantie.
5.
BEDIENINGSELEMENTEN
5.1 INSTELLING VAN DE INGANGSGEVOELIGHEID
De ingangsgevoeligheid kan aan elke autoradio of cassettedeck worden aangepast. Draai de volumeregelaar op
gemiddeld volume en stel dan de ingangsniveauregelaar (5) dusdanig in, dat er een gemiddelde geluidssterkte hoorbaar
is. Bij deze instelling zijn over het algemeen voldoende capaciteitsreserves bij een optimale ruisspanningsafstand
gegarandeerd.
ATTENTIE: harde testsignalen slechts kortstondig weergeven om schade van de luidspreker te vermijden.
5.2 LAAGDOORLAATFILTER EN SUBSONIC-FILTER MET REGELBARE KANTELFREQUENTIE
Mochten de kanalen 1/2 of 3/4 als subwooferversterker worden gebruikt, zet dan de schakelaar (1) op „LPF". Stel aan
regelaar (3) de gewenste kantelfrequentie in. Daarmee kan de filter worden aangepast aan de betreffende
laagweergever. De hoge flanksteilheid van de filter zorgt voor een exacte daling van gemiddelde en hoge
frequentiebereiken.
Kanaal 3 en 4:
De subsonicfilter voorkomt bij lage tonen vervormingen die veroorzaakt worden door subsonische frequenties. Stel met
regelaar (6) de gewenste kantelfrequentie in.
5.3 HOOGDOORLAATFILTER MET REGELBARE KANTELFREQUENTIE
Als de versterker wordt gebruikt als versterker voor satellietluidsprekers (midden-/ hogetonenluidspreker), zet de
schakelaar (1) dan op „HPF". Stel met de regelaar (4) de gewenste kantelfrequentie in. Op die wijze worden alleen
frequenties boven de ingestelde kantelfrequentie versterkt. Hierdoor kan vervorming door te grote membraanslag bij lage
frequenties en kleine satellietluidsprekers effectief wordt gereduceerd zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het
lagetoonniveau.
5.4 BAS-BOOST (KANAAL 3 EN 4)
Met behulp van de bas-boost-functie wordt een opduw of correctie van de onderste basfrequenties bereikt. De sterkte
van de hoogophaling kan met de regelaar (2) traploos ingesteld worden.
All manuals and user guides at all-guides.com
I
NL
21