Nederlands
• Overschrijd de maximale viscositeit van
het apparaat niet. Het spraymateriaal
mag niet te dik zijn. Anders kan het
apparaat verstopt raken.
• Zorg dat het spraymateriaal en het
verdunningsmiddel compatibel zijn. Als
u een ongeschikt verdunningsmiddel
gebruikt, kan dit zorgen voor verstop-
pingen in het apparaat. Mix nooit kunst-
hars met cellulose verdunners.
• Granulaire producten en producten met
vaste stoffen mogen niet gesprayd
worden. Hun schurende effect zal de
levensduur van de pomp en het ventiel
verkorten.
• Materiaal dat gesprayd moet worden,
moet altijd gezweefd worden om onzui-
verheden in de verf te verwijderen waar-
door het systeem verstopt kan raken.
Onzuiverheden in de verf zorgen voor
slechte prestaties en een slechte
afwerking.
Het vlampunt van het materiaal
moet 21°C of hoger zijn.
De container vullen
8.5
(Zie Afb. G).
a. Schroef de container los (11) van het
spraypistool.
b. Nadat het materiaal correct verdund en
gezeefd is, kunt u de container vullen.
c. Schroef de container voorzichtig weer op
het spraypistool.
Pas de vorm van het spraypatroon
8.6
aan.
(Zie Afb. D).
De vorm van het spuitpatroon wordt aange-
past door de luchtkap (2) in een verticale,
horizontale of diagonale positie te draaien.
De positie van de luchtklep en het bijbeho-
rende vormen van het spraypatroon worden
geïllustreerd (Zie Afb. D). Test elk patroon
en gebruik het gewenste patroon voor uw
applicatie.
Aanpassing materiaalstroom
8.7
Stel het materiaalvolume in door de materi-
aal aanpassingsknop te draaien (8).
38
Juiste spraytechniek
8.8
• Als sprayen met een HVLP-spraysys-
teem nieuw is of u bent er nog niet
bekend mee, is het aangeraden om op
een stuk sloophout of karton te oefenen
voor u aan het werk gaat.
a. Het oppervlak voorbereiden
• Bedek voorzichtig een groot gebied
rond het spray-oppervlak. Elk oppervlak
dat niet bedekt wordt, kan verontreinigd
raken.
• Zorg dat het oppervlak schoon, droog
en vetvrij is.
• Gepolijste oppervlakken moeten licht
geschuurd worden en het zaagsel moet
verwijderd worden.
b. Correct sprayen
(Zie Afb. E, F).
• Houd het spraypistool op een constante
afstand van het object. De ideale spra-
yafstand is ongeveer 15 cm.
• Spuit gelijkmatig op en neer met soe-
pele streken met een constante snel-
heid, zoals geïllustreerd in afb. E. Hier-
mee voorkomt u onregelmatigheden in
de afwerking (bijv. lopers en zakkers).
• Breng altijd een dunne laag materiaal
aan op de eerste streek en laat dit
opdrogen voor u een tweede, enigszins
dikkere laag aanbrengt.
• Hoe dichter uw sprayer is bij het object,
hoe groter de kans dat u te veel verf
aanbrengt.
• Houd tijdens het sprayen altijd de trek-
ker van het spraypistool ingedrukt en
laat de trekker los om te stoppen met
de streek. Houd het pistool altijd recht
op het spray-oppervlak gericht en over-
lap de streken enigszins voor de meest
consistente en professionele afwerking.
Het spraypistool in-/uitschakelen
8.9
a. Inschakelen
• Plaats de stekker in het stopcontact.
• Om het spraypistool in te schakelen,
houdt u de trekker ingedrukt (7).
b. Uitschakelen
• Om te stoppen met sprayen, laat u de
trekker los (7).