Terwijl u naar de achterkant van de stoel kijkt, houdt u de adapterstang vast, zodat de "T"-balk van u af is gericht en u de witte strepen aan de
achterkant van de eindbuizen kunt zien. Plaats een van de einddoppen over een van de aspunten en schuif het andere uiteinde naar buiten en plaats
het over de tegenoverliggende aspunt. Verschuif de adapterbevestiging totdat deze gecentreerd is (Fig. C). Noteer het aantal inkepingen zichtbaar op
de stang van de adapterbevestiging [ze moeten aan beide zijden hetzelfde aantal zijn] (Fig. D). Verwijder de eenheid en schuif de stelstangen naar
buiten zodat u dezelfde hoeveelheid inkepingen ziet die u eerder hebt genoteerd. Schuif hem vervolgens vijf (5) verder voor gebruik met geveerde
eindoppen [d.w.z. u telt twee (2) zichtbare inkepingen en verschuift de adapterstangen totdat u zeven (7) inkepingen kunen tellen] (Fig. E). Plaats
de stelschroeven in de juiste inkepingen en draai ze aan, controleer of het juiste aantal inkepingen aan beide kanten te zien is.
Fig. C
Monteer vervolgens de adapterstang op de stoel, opnieuw met de "T"-balk van u afgericht. Plaats een einddop over de aspunt. Pak de
andere einddop vast, druk de veren in de stang in (Fig. F) en plaats deze over de tegenoverliggende aspunt (Fig. G). Als ze correct zijn
geplaatst, bevinden de binnenranden van de einddoppen zich in de witte stroken van de buis (Fig. H). Als dat niet het geval is, past u
het aantal zichtbare inkepingen aan om de juiste instelling voor instelling van de veervoorspanning te krijgen, zoals wordt aangegeven
op de rand van de einddoppen die zich boven de witte stroken bevindt. Zodra dit is ingesteld met de juiste hoeveelheid voorbelasting,
draait u de andere twee stelschroeven [één aan elke zijde die geen de inkepingen niet raken] om de eindbuizen vast te zetten.
Fig. F
Aanpassingen van de rolstoel kan invloed hebben op de adapterstang. Pas de adapterstang aan wanneer er wijzigingen aan
de stoel worden aangebracht.
Fig. D
Fig. G
Fig. E
Fig. H