Meet in geen geval stroom boven de 20 A. Meet alleen in
stroomkringen, die zelf met 16 A zijn afgezekerd of waarin geen
capaciteiten groter dan 4000 VA optreden kunnen.
Metingen van stromen gelijk aan 20 A mogen max. 30 sec. lag en
alleen in intervallen van 15 minuten gedaan worden.
Meetapparaat
Spanningsbron/
–
Stroombron
Abb. stroommeting
5.4 Diodentest en doorgangstest
a) Doorgangstest "
":
Met deze functie kunnen spanningsvrije snoeren, zekeringen,
schakelingen enz. op doorgang akoestisch getest worden. Deze
meting gaat als volgt:
Schakel het meetapparaat aan. Zet de draaischakelaar op "
Aansluitend verbind men de meetpunten met het meetobjekt. Bij een
doorgangsweerstand kleiner dan 100 Ohm klinkt er een akoestisch
signaal.
Opgelet!
Meet geen geladen condensatoren, door een mogelijke ontlading
kan het meetapparaat beschadigd worden.
b) Diodentest
Schakel het meetapparaat aan. Zet de meetfunctieschakelaar (9) op
"
". Verbind nu de testpunten met het meetobjekt, van een
75
A
Meetobject
".
spanningsvrij halfgeleiderstraject, de rode testpunt aan de anode, de
zwarte testpunt aan de kathode (deze is normaal gesproken
gekenmerkt door een kleurenring, -punt e.d.).
Als men een diodetraject in doorlaatrichting test, zal er een spanning
vanaf ca. 0,25 V (Germanium) of 0,7 V (Silicium) tot 2 V gemeten
worden, voor zover het diodentraject niet defect is.
Als men de testpunten nu verwisseld, dus rood aan de kathode en
zwart aan de anode, dan test men de zogenaamde blokkeringsrichting
van het diodentraject. Als er "1" wordt aangeduid, is de diode in orde.
Als er daartegen een waarde tussen 0 V en ca. 3 V wordt aangeduid,
heeft men òf het meetobject verkeerd aangesloten of hij is defect.
Opgelet!
Let er bij de diodentest op, dat de diode of de shcakeling,
waarin zij eventueel is ingebouwd, absoluut spanningsvrij moet
zijn. Alle aanwezige capaciteiten moeten ontladen zijn.
5.5 Weerstandmeting
Opgelet!
Wees er zeker van dat alle te meten schakelingsdelen,
schakelingen en bouwelementen net als andere meetobjekten
absoluut spanningsvrij zijn.
Zet de meetfunctieschakelaar op weerstandmeting "Ω". Verbind de
meetpunten met het meetobjekt. Als men een weerstandmeting wil
doen, let er dan op, dat de meetpunten, die men met de meetpunten
voor het meten aanraken, vrij zijn van vuil, olie, soldeerlak e.d.
Dergelijke omstandigheden kunnen de meetwaarde vervalsen.
Bij weerstanden groter dan ca. 2 MOhm kan het zijn, dat de aanduiding
even wat tijd nodig heeft om te stabiliseren. Zodra "-1" of "1" in het
display verschijnt, heeft men het meetbereik overschreden of het
meettraject is onderbroken.
76