Aardingselektrode – Metalen constructie die
nabij een toestel in de grond wordt geslagen en
elektrisch met de aardeansluiting van het toestel
is verbonden, en die onafhankelijk is van andere
aardingsopstellingen.
Aansluitkabel – Een elektrische geleider waarmee
het toestel op de elektrische afrastering of de
aardingselectrode wordt aangesloten.
Vereisten voor elektrische
weideafrasteringen
Elektrische weide-afrasteringen en de bijbehorende appara-
tuur moeten zodanig worden geïnstalleerd, bediend en
onderhouden dat het gevaar voor mensen, dieren en hum
omgeving zoveel mogelijk wordt verminderd.
Dit toestel is niet bedoeld voor gebruik door personen (ook
kinderen) met verminderde lichamelijke, sensorische of gees-
telijke vermogens dan wel gebrek aan ervaring en kennis,
tenzij zij onder toezicht staan van een persoon die voor hun
veiligheid verantwoordelijk is dan wel van wie zij instructies
over het gebruik van het toestel hebben gekregen.
Op kinderen dient toezicht te worden gehouden
om te voorkomen dat zij met het toestel gaan spelen.
Elektro-afrasteringsconstructies waarbij het
gevaar groot is dat mensen of dieren erin
vastraken, dienen te worden vermeden.
Een elektrische weide-afrastering mag niet op
twee of meer afzonderlijke toestellen of op
onafhankelijke afrasteringscircuits van hetzelfde
toestel worden aangesloten.
De afstand tussen de draden van twee elektrische
weide-afrasteringen die door gescheiden toestellen met onaf-
hankelijke impulsen worden gevoed, moet minstens 2,5 m
bedragen. Als deze opening moet worden gesloten, dienen
hiervoor elektrisch nietgeleidende materialen of een geïso-
leerde metalen afscheiding te worden gebruikt.
22
Prikkeldraad of nato draad mag niet door
een toestel worden geëlektrificeerd.
De stroomvoerende draad of draden van een
elektrische weide-afrastering kunnen met een niet-stroom-
voerende afrastering met prikkeldraad of nato draad worden
aangevuld. De steuninrichtingen van de stroomvoerende
draden dienen zo te worden geconstrueerd dat tussen de
stroomvoerende
draden en het verticale vlak van de nietstroomvoerende
draden een minimum afstand van 150 mm is gegarandeerd.
Het prikkeldraad en scheermesdraad dienen op regelmatige
afstanden te worden geaard.
Tussen de aardingselektrode van het toestel en mogelijke
andere componenten die op een aardingssysteem zijn
aangesloten, zoals bijvoorbeeld het aardingssysteem van de
stroomvoorziening of de aarding van het
telecommunicatiesysteem, dient een minimum afstand van
10 m te worden aangehouden.
Aansluitdraden die in gebouwen lopen, dienen
effectief van de geaarde constructie-elementen
van het gebouw te zijn geïsoleerd. Dit kan door
middel van geïsoleerde hoogspanningskabel bereikt worden.
Aansluitdraden die ondergronds verlopen, dienen
òf in een isolatiebuis van isolerend materiaal te
liggen òf er dient geïsoleerde hoogspanningskabel te worden
gebruikt. Er dient grote omzichtigheid te worden betracht om
schade aan de aansluitdraden door dierenhoeven
of in de grond zakkende tractorwielen e.d. te
voorkomen.
Aansluitdraden mogen niet in dezelfde buis als
de bedrading voor de netvoeding,
communicatiekabels of datakabels verlopen.
Aansluitdraden en elektrische weideafrasteringsdraden
mogen niet over bovengrondse stroomdraden of
communicatiekabels verlopen.