Plaatsen van de ultrasone detectoren en de camera
De ultrasone sensoren moeten altijd waterpas
worden gemonteerd, aangezien er anders foute
metingen kunnen ontstaan. Druk de sensoren in
de juiste volgorde in de openingen, totdat deze
vlak tegen de bumper aanliggen. Maak de kartel-
schroef op de camera los en pas hem evt. met de
metalen afstandsringen (8) aan op de bumper. Schroef de camera nog niet vast, omdat de zichthoek nog
moet worden afgeregeld.
Let op, dat de ultrasone sensoren in de juiste volgorde worden aangesloten. Begin met sensor
A links achter (zie ook de afbeelding in het hoofdstuk "Inbouw"). Wordt de volgorde verwisseld,
dan komt de richtingstoekenning in de indicator (11) niet overeen.
Leidingen en componenten aanleggen
Leid de aansluitleidingen van de ultrasone sensoren van buiten
door de bumper naar de opening van de kofferruimte. Verleg de
kabels zorgvuldig naar binnen, zodat geen vocht binnen in het
voertuig kan komen.
Bevestig de besturingseenheid (1) m.b.v. het meegeleverde kleef-
pad. Een geschikte plaats hiervoor is de zijwand van de waterdich-
ter kofferruimte in de buurt van een achteruitrijlamp. Let erop dat
de aansluitkabels van de sensoren lang genoeg zijn om de bestu-
ringseenheid (1) te bereiken.
Leg de verbindingsleidingen van de sensoren volgens het aan-
sluitschema in het hoofdstuk "Aansluiting".
De waarschuwingszoemer (3) bevestigt u ook met het meegele-
verde kleefpad. Trek hiervoor het beschermingspapier van het
kleefpad. De ideale plek voor het bevestigen van de waarschu-
wingszoemer kunt u het beste zelf bepalen. De geluidssterkte van
de zoemer kan per montage verschillen. Een geschikte plek is bv.
de hoedenplank resp. afdekking van de kofferbak.
De montageplaats moet absoluut stof- en vetvrij zijn. Vermijdt het plakken onder de 5 °C,
omdat daardoor de lijm misschien niet goed houdt. Let er bij het leggen van de leidingen in
deurbalken enz. op dat geen veiligheidsrelevante inrichtingen (bv. een zij-airbag) worden
belemmerd of beschadigd.
52