G
-
Kettingspanner (C/6) rechtsom (met de klok mee) draaien,
totdat de zaagketting in de geleidegroef van de zaaggeleider
grijpt (zie cirkel). Met de linkerhand de zaaggeleider tegen
het huis aandrukken.
I
1
-
De kettingwielbeschermer (I/1) monteren; daarbij de
ontkoppelingshendel in de opneemopening van de
handbeschermer geleiden (zie cirkel).
-
Bevestigingsmoer (I/4) handvast aandraaien.
ADVIES:
De pijl (I/12) op de kettingwielbeschermer geeft de looprichting
van de zaagketting aan.
Controle van de kettingspanning
-
De zaagketting is juist gespannen wanneer de zaagketting
tegen de onderzijde van de zaaggeleider aanligt en de
zaagketting nog gemakkelijk met de hand bewogen kan
worden over de zaaggeleider.
-
Hierbij moet de kettingrem gelost zijn.
-
Controleer regelmatig de kettingspanning, omdat nieuwe
zaagkettingen na verloop van tijd uitrekken en langer
worden !
-
Daarom de kettingspanning regelmatig met uitgeschakelde
motor en met de stekker uit het stopcontact controleren.
ADVIES:
IIn de praktijk wordt geadviseerd 2-3 zaagkettingen afwisselend
te gebruiken.
Voor een gelijkmatige slijtage van de zaaggeleidergroef moet
bij het verwisselen van een ketting de zaaggeleider omgekeerd
worden (onderzijde boven en bovenzijde onder).
12
4
11
H
ADVIES: Wanneer de kettingrem van de gedemonteerde
kettingwielbeschermer abusievelijk is aangetrokken moet deze
voor het weer aanbrengen van de kettingwielbescherming vrij
worden gezet.
-
De kettingwielbeschermer (H/1) in de richting van de pijl,
zoals afgebeeld, met beide handen vasthouden en tegen
een harde ondergrond (b.v. een plank) drukken, tot de
ontkoppelingshendel (H/11) hoorbaar grijpt.
J
Zaagketting spannen
-
Til de voorzijde van de zaaggeleider iets op en draai de
kettingspanschroef (C/6) rechtsom (met de klok mee), tot
de zaagketting weer tegen de onderzijde van de zaaggelei-
der aanligt.
-
Het voorste einde van de zaaggeleider verder optillen en de
bevestigingsmoer (I/4) met de combisleutel vast
aandraaien.
K
1
45