2. VOOR DE INSTALLATEUR
2.1 nstallatievoorschriften
Het toestel mag alleen in een ruimte
geïnstalleerd worden indien die ruimte
voldoet aan de vereiste landelijke en
plaatselijke ventilatievoorschriften. De
opstellingsruimte moet vorstvrij zijn of
tegen vorst beveiligd zijn.
Ten opzichte van brandbare
materialen dienen de volgende afstan-
den in acht genomen te worden:
Zijkant van het toestel
Achterkant van het toestel : 15 cm
Voorkant van het toestel
Trekonderbreker en
afvoerbuis
Bij hout- en kunststofvloeren dient
het toestel op een vuurvaste onder-
grond geplaatst te worden. Wanneer de
boiler in een gesloten ruimte zonder
vensters wordt geplaatst, dient voor
toevoer van voldoende verse lucht te
36
34
: 15 cm
: 60 cm
: 15 cm
rondom
worden gezorgd. Onvoldoende
luchttoevoer kan leiden tot brand,
explosie of verstikking. Raadpleeg de
landelijke en plaatselijke voorschriften.
2.1.1 Installatie
De installatie dient te geschieden
overeenkomstig de algemeen en
plaatselijk geldende voorschriften van
gas- en waterleidingbedrijven en
brandweer, door een erkend installa-
teur.
2.1.2 Wateraansluiting
De maximaal toegestane bedrijfs-
druk van het toestel bedraagt 8 bar.
Koudwaterzijdig moet het voorraad-
toestel van een afsluitkraan en een
goedgekeurde inlaatcombinatie voorzien
zijn. Tevens moet er een goedgekeurd
reduceertoestel geplaatst worden bij
een waterleidingdruk van meer dan 8
bar. De overdrukzijde van de inlaat-
combinatie moet op een open water-
afvoerleiding aangesloten worden (zie
afbeelding 4). Isolatie van lange
leidingen voorkomt onnodige energie-
verspilling.
Afbeelding 4 -
Aansluitschema
1 Gaskraan
2 Overstortventiel
3 T&P ventiel
4 Terugslagklep
5 Terugslagklep
6 Circulatiepomp
7 Aftapkraan
8 Drukreduceer
9 Overstortventiel
A Gasleiding
B Warmwaterafvoer
C Koudwatertoevoer
D Aftappunt