BM 240
28.03.2003
9:02 Uhr
Let er wel op dat de parallelaanslag (24) steeds
evenwijdig met het lintzaagblad (26) loopt.
8.3. Dwarsaanslag (fig. 19)
Dwarsaanslag (14) de groef (i of j) van de
zaagtafel (15) in schuiven.
Kartelschroef (47) losdraaien.
Dwarsaanslag (14) draaien tot de pijl (48) naar
de gewenste hoekmaat (k) wijst.
Kartelschroef weer aanhalen.
8.4. Schuine sneden (fig. 20)
Om schuine sneden evenwijdig met het lintzaagblad
(26) te kunnen doorvoeren kan de zaagtafel (15) van
0° tot 45° naar voren worden gekanteld.
Vastzethendel (18) losdraaien.
Zaagtafel (15) naar voren kantelen tot de wijzer
(17) naar de gewenste hoekmaat van de
graadschaal (16) wijst.
Vastzethendel (18) opnieuw aanhalen.
Let op : Bij gekantelde zaagtafel (15) moet de
parallelaanslag (24) in werkrichting aan de
rechterkant van het lintzaagblad (26) aan de
neerwaarts gerichte kant worden aangebracht
(indien toegestaan door de breedte van het
werkstuk) teneinde het werkstuk te beveiligen
tegen wegglijden.
9.0. Bedrijf
Let op ! Na elke nieuwe afstelling is het aan te raden
een proefsnede uit te voeren om de afgestelde
afmetingen te controleren.
Bij het snijden is telkens de bovenste
lintgeleiding (11) zo dicht mogelijk bij het
werkstuk te plaatsen (zie 7.5)
Het werkstuk moet steeds met de beide handen
worden geleid en vlak op de lintzaagtafel (15)
worden gehouden om te voorkomen dat het
lintzaagblad (26) gaat klemmen.
Het voorschuiven van het werkstuk dient altijd
met gelijkmatige druk te gebeuren die juist
volstaat zodat het lintzaagblad probleemloos
door het materiaal snijdt maar niet blokkeert.
Steeds de parallelaanslag (24) of de
dwarsaanslag (14) voor alle snijtaken gebruiken
waarvoor ze kunnen worden ingezet.
Het is beter een snede in één keer uit te voeren
dan in meerdere stappen waar mogelijk een
terugtrekken van het werkstuk voor nodig is. Als
desondanks een terugtrekken niet te vermijden
is, moet de lintzaagmachine vooraf worden
Seite 37
uitgeschakeld en het werkstuk mag dan pas
worden terug getrokken nadat het lintzaagblad
(26) tot stilstand is gekomen.
Bij het zagen moet het werkstuk altijd met zijn
langste kant worden geleid.
9.1. Uitvoeren van langssneden (fig. 21)
Hierbij wordt een werkstuk in lengterichting
doorgesneden.
Parallelaanslag (24) aan de linkerkant (indien
mogelijk) van het lintzaagblad (26)
overeenkomstig de gewenste breedte afstellen.
Lintzaagbladgeleiding (11) op het werkstuk
verlagen. (zie 7.5)
Zaag aanzetten.
Eén kant van het werkstuk met de rechter hand
tegen de parallelaanslag (24) duwen terwijl de
vlakke zijde op de zaagtafel (15) ligt.
Werkstuk gelijkmatig langs de parallelaanslag
(24) het lintzaagblad (26) in schuiven.
9.2. Uitvoeren van dwarssneden (fig. 22)
Dwarsaanslag (14) in één van de beide groeven
van de zaagtafel (15) schuiven en op de
gewenste hoekmaat afstellen. (zie 8.3)
Zaagbladbescherming (10) op het werkstuk
verlagen. (zie 7.5)
Zaag aanzetten
Werkstuk vast tegen de dwarsaanslag (14) en
tegen de zaagtafel (15) duwen en gelijkmatig
naar voren het lintzaagblad (26) in schuiven.
9.3. Uitvoeren van schuine sneden en van
dubbele versteksneden (fig. 23, 24)
9.4. Snijden uit de losse hand (fig. 25)
Een van de belangrijkste kenmerken van een
lintzaagmachine is het probleemloos snijden van
krommen en radii.
Lintzaagbladgeleiding (11) op het werkstuk
verlagen. (zie 7.5)
Zaag aanzetten.
Werkstuk vast op de zaagtafel (15) duwen en
langzaam het lintzaagblad (26) in schuiven.
Bij het snijden uit de losse hand is het aan te
bevelen het werkstuk minder snel vooruit te
schuiven zodat het lintzaagblad (26) de
gewenste lijn kan volgen.
In vele gevallen is het van groot nut, krommen en
hoeken ongeveer 6 mm weg van de lijn grof uit
NL
37