Montagehandleiding
De uitlaatpijp
(voor standaard- en HB-mondstuk)
Voor de beste werking moeten aan de zijkant gemonteerde
uitlaten zich, zoals getoond op de afbeelding, in een rechte
hoek bevinden ten opzichte van het koetswerk of iets achteruit
gericht zijn, zij het maximaal 45°. De pijp moet recht zijn en
gelijk lopen met de zijkant van het voertuig of iets uitsteken. Het
is mogelijk dat aanpassingen aan het uitlaatsysteem van het
voertuig nodig zijn voor een optimale positie van de uitlaatpijp.
Ankerplaat voor standaardmondstuk
De ankerplaat moet worden bevestigd op de zijkant van het
voertuig met inachtneming van de afmetingen aangegeven op
de afbeelding.
Standaardmondstuk
Maak het kettingslot vast aan de elektromagnetische eenheid
zoals getoond op de afbeelding. Bevestig de slang aan de
elektromagnetische eenheid met de slangklem en gebruik de
rubberring als afdichting.
Zorg dat het mondstuk, wan-
neer niet aangesloten op het
voertuig, naar voren in de
rijrichting wijst.
Plaats het mondstuk op de uitlaatpijp en maak de elek-
tromagnetische eenheid vast op de ankerplaat, ervoor
zorgend dat de slang goed is aangespannen. De slang
moet een bocht van 90° vormen wanneer ze uit de
uitlaatpijp komt (zie afbeelding volgende pagina).
MagnaTrack LL
(uitlaatpijp, ankerplaat, mondstuk)
Stelschroef.
Voor het regelen van
de veerkracht in het
mondstuk na beves-
tiging van de anker-
plaat.
250 +/- 150 mm
Voorwaartse
rijrichting van
het voertuig.
In de opening van het
standaardmondstuk
zijn er twee aan sluit-
vlakken (wrijvingsvlak-
ken), één van staal,
het andere van rubber.
Het stalen vlak moet
zich voor het rubberen
vlak bevinden, gezien
vanaf de voorwaartse
rijrichting van het
voertuig.
rubber vlak
Het stalen vlak moet
aan deze zijde
worden geplaatst.
min. 300 mm
staal vlak
Voorwaartse rijrich-
ting van het voertuig.
NL
61