Toebehoren/ installatieprocedure
Toebehoren
1
2
3
(Ø4 × 16 mm)
4
5
6
44
|
Nederlands
Installatieprocedure
1. Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contact te halen en de minkabel · van de accu
los te koppelen.
2. Maak de juiste ingangs- en uitgangskabelaansluit
ingen voor elke eenheid.
3. Sluit de bedradingsbundel in deze volgorde aan:
..........1
aarding, contact.
4. Neem de bedradingsbundel en verbind deze
met het toestel.
5. Installeer het toestel in de auto.
6. Sluit de minpool · van de accu weer aan.
7. Druk op de resettoets. (blz. 39)
..........1
2 WAARSCHUWING
• Dit product mag uitsluitend worden gebruikt met een 12
V gelijkstroomvoeding met negatieve aarding. Sluit het
niet op een andere voedingsbron aan.
• Voorkom kortsluiting door de accukabel aan de negatieve
pool van de accu los te maken tijdens de installatie.
• Zorg voor een goede stabiliteit van dit product. Installeer
..........2
het niet op een plaats die niet stabiel is.
• Volg de installatie- en bedradingsprocedures die in
deze gebruiksaanwijzing worden beschreven. Onjuiste
bedrading of wijziging van de installatie kan niet alleen
een defect of beschadiging van het toestel tot gevolg
hebben, maar ook een ongeluk veroorzaken.
..........1
• Als de ontsteking van uw auto niet voorzien is van een
ACC-stand, sluit u de ontstekingskabels aan op een
voedingsbron die met de startsleutel kan worden in- en
uitgeschakeld. Als u de ontstekingskabel aansluit op een
voedingsbron met een constante spanningstoevoer,
bijvoorbeeld met accukabels, kan de accu verzwakken.
• Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de
..........1
kabels geen kortsluiting hebben veroorzaakt en vervangt
u vervolgens de oude zekering door een nieuwe met
dezelfde stroomsterkte.
• Zorg dat de niet aangesloten kabels of aansluitingen niet
in contact komen met het metaal van uw auto of ander
elektrisch geleidend materiaal. Voorkom kortsluitingen
door de kapjes van ongebruikte aansluitingen of niet-
..........1
aangesloten kabeluiteinden niet te verwijderen.
• Controleer na installatie van het toestel of de remlichten,
knipperlichten, ruitenwissers, enz. op de auto naar
behoren werken.
• Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal.
• Veeg het installatievlak grondig schoon en verwijder olie
en ander vuil.
Vermijd installatie op oneffen oppervlakken.
• Installeer de verborgen eenheid niet onder het
vloerkleed. Het toestel kan door warmte-ontwikkeling
worden beschadigd.